Gedichten(1914)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 123] [p. 123] LXXXVI Nacht 't Is zomer-nacht. De glinsterende stoeten Der starren wijken róndom, eindloos-diep; - 't Was, of de stilte plechtig tot mij riep: ‘Bid! op de starren rusten Godes voeten!’.... Ik weet, ik weet niet, wie de wereld schiep! - Of ze is geschapen, of we aanbidden moeten Wat wij als Leven, Ziel of God begroeten, Of eeuwig slapen zal, wat eeuwig sliep! Daar tjuikt de nachtegaal zijn teeder lied, Tevreden, dat hij 't klagend lied mag zingen, - Waarom hij zingt, dat weet de zanger niet; Wat rusten kan, voelt zich de rust doordringen, - Ook ik. Ik weet niet, wat ik denken moet, Doch voel het: wie tevreden is, is goed. Vorige Volgende