Gedichten(1914)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 122] [p. 122] LXXXV Avondgroet Vaarwel, vaarwel, gij, zon, die ondergaat In purpren vlammen-zee en gouden verven! Ik zie u niet meer in de bergen sterven, Waarop het donker woud te pronken staat! Vaarwel, vaarwel nu, die de bloemen baadt, Gij, stroomen! Ook úw aanblik zal ik derven, En rotsen, die mij langs uw voet zaagt zwerven: Verheven waereld, die ik thans verlaat! De schoot der vlakte in effen-groen gewaad Begeert me.... en zal mijn liefde niet ontnerven: Zij leeft in ú, voor wie mijn boezem slaat. Kon schoonheid in mijn hart een plaats verwerven.... Denkt gij, Natuur, dan, dat die ù ontgaat? Gij zult met mij, en met mijn zang, er sterven! Vorige Volgende