Gedichten(1914)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 117] [p. 117] Boek IV De Schoonheid daagt, met stralen om de slapen, En al, wat knielen kan, valt haar te voet. [pagina 118] [p. 118] [pagina 119] [p. 119] LXXXII Sluimer Stil! - Duizend-oogig spiegelt zich in 't meir De nacht, en laat haar bleeken luchter beven Die honderd sneeuwen sluieren doet zweven Om 't, rond de diepte rijend, rotsenheir. En Sluimer daalt, op vlinder-wieken, neêr, Met wuivend rijs, waaraan de druppen beven, Die, dauwend, droom en zoet vergeten geven, En zweeft, in schaduw, peinzend heen en weêr. En in mijn dolend hulkje, dat er glijdt Langs 't kabblend zilver, zet hij zich; ik zie Hem teeder-blikkend óver mij gebogen. Hij lacht mij aan, ontplooit de wieken wijd.... Ik hoor een sluimerende melodie, En weet niet, wat mij lood-zwaar viel op de oogen.... Vorige Volgende