Gedichten(1914)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 111] [p. 111] LXXVI De voorzaat Toen bracht mijn geest mij naar het ver Verleden, Waarvan de tijd steeds verder, verder schrijdt... En 'k heb geweend, en heb mij diep verblijd Met de' oermensch, vader van de ruwe zeden. Hoe spreekt zijn zielzucht in die zielsgebeden, Hoe heeft hij vrouw en kind zijn hart gewijd! Hoe wordt de steenen akst, die schedels splijt, Gezwaaid door de ijz'ren spier en naakte leden! Een broeder kende ik, en dat heeft me ontroerd: ‘De mensch is eeuwen-lang een mensch gebleven, Zijn gister is aan 't morgen vast-gesnoerd. Het weten heeft ons wetten voorgeschreven, De wet heeft vrede en vrijheid ingevoerd: Wij doen verfijnder, wat zij eens bedreven.’ Vorige Volgende