Gedichten(1914)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 107] [p. 107] LXXII De bouwval 't Is alles nu met duisternis omtogen, En 't starren-dak zendt stilte op 't glanzend puin, De verre trots weleer van rots en kruin, - Het maanlicht glipt door holle venster-bogen; Geen sprankje mos wordt door een zucht bewogen, Geen leven slaakt geluid in 't kil arduin, - Slechts in den onkruid-ruigen bouwval-tuin Schiet, klaterend, een springbron naar den hoogen: En 't lage dal blikt op, met vreeze en beven, Naar 't slot, waar zang en zwaardgekletter klonk, Toen willekeur bevel vermocht te geven, - En 't ziet, in schemer-schijn der nachtzon, zweven Het schimmen-heir, dat in den dood verzonk, Doch in den doodschen burg der nacht bleef leven. Vorige Volgende