Gedichten(1914)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 101] [p. 101] LXVI De akker In 't korenveld, dat reeds begint te gelen, Prijkt, vol en rijp, één enk'le korenair. De gouden kuif rijst boven heel de schaar', Die golft op lage en even-groene stelen. En 't windje is bode van hun luid misbaar: ‘Ziet ginds dien trotsche, die ons wil bevelen! Met opzet wil hij niet in 't onze deelen: Alsof die dwaas meer dan wij allen waar'! Hoort, goede broeders, die elkaar beminnen, Wat onzer één zegt, is voor allen waar: Slecht is hij, onbehouwen en van zinnen!’ Door de' akker ging een mensch en lachte, daar Hij weder hoorde èn spot èn smaad beginnen, En sprak: ‘Als deze wordt gij al te gaêr.’ Vorige Volgende