Gedichten(1914)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 97] [p. 97] LXII Eenzame eik Hij is: zijn armen zeegnen stilte en duister, Die eeuwig woonden rond den reuzestam: En in de wolken wiegt in pracht en luister Een meir van loof, het graf der bliksemvlam. Een profecij der eeuwen, hoor! zij ruischt er Door 't bochtig hout, dat ketterzang vernam En stil gebed en vloek en zoet gefluister; En 't klimveil rankt om spichtig mos en zwam. En tusschen wortelknoest en stronk, die boren Het hart der aard, knaagt vrij de schuwe muis; De meerl laat ver omhoog haar liedren hooren. Wiens houwen zwicht ge eens, stortend met gedruisch? Wien, eik! zult ge op de waterbanen schoren.... Welk honderdtal wordt gij ten doodekluis? Vorige Volgende