Gedichten(1914)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 96] [p. 96] LXI Bij 't graf Men droeg den grijze plechtig naar het graf, En toen hij langzaam nederzonk in de aarde, Brak uit het oog, van wie hij 't aanzijn gaf, Een vloed van tranen, dat naar 't zinken staarde; En allen wendden 't weenend aanschijn af, Geloovend, dat hun God een weêrzien spaarde, Omdat ze 't innig wenschten, en zóo straf Een God, die scheidt, zich hùn niet openbaarde: De grijze, die zijn dorpje nooit verliet, Had daar gezwoegd, bemind, en liet er 't leven: Waarom hij leven moest, dat wist hij niet: Gij waant u, zwerver, boven hem verheven.... Wat deedt gij, zoo de dood ù nederstiet, Dan leven, laten leven, leven geven? Vorige Volgende