Gedichten(1914)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 95] [p. 95] LX Opdelving Nog gaapt de mulle muil van de spelonk, Waar delvers knook en kei naar 't zonlicht wendden, En toen zij kei en knook en hoofd herkenden, Was 't, of de vreugde hun uit de oogen blonk. Zij ijvren, 't rif des voorzaats, die verzonk In 't zand voor duizend, duizend jaar, te schenden, Des mans, wiens levenskracht zwol in zijn lenden, Toen hij dees lucht met bolle longen dronk. En nu: miljoenen zijn door óns vergeten, Ons werd noch liefde voor hen ingescherpt, Noch haat; wij kunnen hen geen broeders heeten. En zal, als zand op òns de spade werpt, De blijde nazaat, wat wij waren, weten, Wiens voet de kiezels ònzer groeven knerpt? Vorige Volgende