Gedichten(1914)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 94] [p. 94] LIX Een denker Des denkers kluis baadt in de bleeke stralen Der maan, die door 't gewelfde venster tijgen, En, op de hand het hoofd, in roerloos zwijgen, Zit daar de denker sinds het zonne-dalen. En 't nachtlijk koeltje suist door de espe-twijgen De kluis in, om door lokken heen te dwalen Van zilver, die met maanlicht-zilver pralen; Doch hij doet méer den sneeuwen baard nog nijgen. Daar oop'nen zich de lippen. Om te spreken? Ja, langzaam zweven door de kluis de tonen, Als door den mond aan 't volle hart ontweken: ‘Wat kan, wien weet te wezen, zóó beloonen Voor levend dood-zijn, als, ten sprekend teeken Van vreê, met wat hij weet, 't geloof te hoonen?’ Vorige Volgende