Gedichten(1914)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 93] [p. 93] LVIII De grijsaard op den berg Nog had de nacht haar wieken niet ontvouwd, Toen duister boven stroom en delling zweefde. - Daar zit een man, die honderd jaar doorleefde, En oogt op 't mijm'rend, zinkend avond-goud.... - ‘Hier heb ik 't eindelooze heir aanschouwd, Dat op één wenk ten dood, ten oorlog streefde, En zong in de' avondstond, waar 't zwerk van beefde.... Dwaas, wie op de eeuwigheid der kracht vertrouwt!’ ‘Gij zaagt hen gaan, en duizenden niet keeren: Waar bleven zij, wien 't vallen is gebeurd? Laat, grijze, dit me uwe wijze lippen leeren!’ - Hij schudde 't hoofd, als een, wiens ziele treurt, Dat ze op haar vragen antwoord moet ontberen.... En 'k heb een traan in 't peinzend oog bespeurd. - Vorige Volgende