Gedichten(1914)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 87] [p. 87] LV De afgrond Hoe kan de zon het droeve vroolijk maken! De hoogte, ruig van rotsen, glanst en lacht, - Daar krast een raaf, en duizenden ontwaken, Want duizend echoos houden er de wacht: Nu wenkt de top! nog éens met alle macht Beproefd, door 't net van doornen te geraken.... O, God! ik duizel; dáar - daar gaapt de Nacht, Daar spalkt het ijle de versteende kaken....! Mij huivert! In de diepste diepte ontwaren Mijn spiedende oogen 't grondelooze Niet, Waar Nacht en Stilte in kille omarming paren: O, Leven, dat in de eeuwigheid vervliet! O, Liefde en Dood! mijn oog blijft op u staren, Dat wel uw duister, niet uw bodem ziet! [pagina 88] [p. 88] Vorige Volgende