Gedichten(1914)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 81] [p. 81] XLIX Was dat een lied Zij is verdwenen in het lichtend duister, Ver in de verre verte, en nimmer keert, Goddank! helaas! die stonde, die bezeert, Bezielt, bezaligt.... 't Noodlot brak den kluister, Den zachten, die twee helften samen-meert Tot één geheel van liefde, leven, luister.... Het scheidingsuur van tranen en gefluister Vlamt door de ziel, die scheidend minnen leert. Mijn oog staart naar de verre nevelbanken, En staart beneveld naar den blauwen boog, Van tranen grauw.... het regent op mijn handen. Was dat een lied, dat door mijn boezem toog? Die klagend-teeder-blijde vogelklanken - Ik hoor ze, en voel ze in traan en ziele branden! Vorige Volgende