Gedichten(1914)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 78] [p. 78] XLVI Een adder Hoe gloeit de bezie langs het holle pad En schudt het bolle hoofdje heen en weder! De rozen strooien blanke blaadjes neder, En 't geiteblad houdt roos en rots omvat: De rots van klimop pronkt met geiteblad, Dat, uitgeschoten als een slanke veder, Zich losser plooide, breeder steeds en breeder, Tot het de blauwe verte in de armen had. De woudduif koert.... Daar ritslen dorre blâren.... O, angst! daar schuifelt iets: twee vonken staren.... Het sist - een adder slingert zich om 't been: Zoo slingert zich, in deze stille stonde, Het zoet verlangen naar de zoetste zonde Gelijk een adder om mijn ziele heen.... Vorige Volgende