Gedichten(1914)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 77] [p. 77] XLV De waterval der beek Uit stronk en struik en warrelklomp van steenen Stort de kristallen vliet zich bruisend neer, En wordt tot sneeuw en schuim, en murmelt henen, En kust de lisch, die wiegelt heen en weer. - De blauwe beek, door de uchtendzon beschenen, Lacht tegen 't spelend koeltje te elken keer, Als het de logge rots van spijt doet weenen: Geen maagd lacht om een linkschen minnaar meer.... Maar.... wàt doet, Morgenhemel! mij gelooven, Dat, achter 't vallende kristal, zich baadt Een maagd, wier blankheid blankheid gaat te boven? Wat, dat ze op mij de fonkelblikken slaat, En heen den watersluier heeft geschoven, En lacht en lonkt, dat me alle rust vergaat....? Vorige Volgende