Gedichten(1914)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 72] [p. 72] XL De grotstroom Het breed gewelf, door rossen gloed beschenen, Is ruig van stugge pegels, grauw en goor, Die weenen, weenen, duizend eeuwen door, En tot het eind van duizend eeuwen weenen; En 't kromt zich over warrelrotsen henen, Waar elke traan, die viel, een traan verkoor, Om tot albast te worden, en ten schoor Aan nieuwe smart, die kegels wordt en steenen; En daar, waar zonnestraal nooit in kon dringen, Waar nooit het oog der toorts een bodem zag, Schijnt kermend zich een reus in boei te wringen: Wat of dat klotsen toch beduiden mag, Dat jammeren, dat de echoos ondervingen?... Uit diepte en afgrond stijgt een eindloos ‘ach!’ Vorige Volgende