Gedichten(1914)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 73] [p. 73] XLI De holle berg ‘O, zonlicht!’ - Op een dennenwoud van rotsen, Wier top mijn langste schaduw niet genaakt, Is 't, of een sombre reus zijn hel bewaakt, En, wat zich roert, dreigt met granieten knotsen. Geen einde links, geen rechts; het duister braakt Gore gevaarten; eeuwge tranen trotsen Alleen de stilte en dood, de hars-toorts kraakt; De voet doet kei op kei in de' afgrond klotsen. Dat starrenlooze zwerk, dat de' aêm beklemt, Die leegte, die zich rondt in 't nederwelven.... Een leeuwenmuil, oneindig opgesperd! Daar grimmen tanden hier en in de vert'.... Mathilde!.... Koude schuift door 't bloed, dat stremt.... En 'k voel een diepe duizling me onderdelven.... Vorige Volgende