Gedichten(1914)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 66] [p. 66] XXXIV Gescheiden De kluis, getuige van ons noode scheiden, Leeft in mijn peinzende herinnering.... Zij werd mij paradijs, omdat ze ons beiden, In de' eersten stond van liefde, 't laatst omving. Éen kus ten afscheid, toen twee harten schreiden, Verheugde 't hart, dat haar aan 't harte hing.... Maar, die der liefde 't leven wou bereiden, Schonk leven aan den dood: zij bleef, ik ging. Dien dag was heel mijn ziel éen afscheidslied.... Des avonds heb ik mij in slaap geweend, En van mijn weenen ben ik weer ontwaakt. Thans zie ik vreemden, maar Mathilde niet: Ik mis haar, en mijn droomend harte meent, Dat eenzaam dolen het gelukkig maakt.... Vorige Volgende