Gedichten(1914)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 65] [p. 65] XXXIII Uchtendgroet De hemel vlamt; de blonde dageraad Rijst uit die rotsen, en vervult met geuren Het dal, dat zich in gloed van rozen baadt, En zwelgt in frisschen dauw en gouden kleuren. Gegroet, gij bergen in uw pronk-gewaad En zomerhoogtij-dos! Uw kammen beuren Het hart omhoog, dat voor de Schoonheid slaat, En uit de roos, Natuur, wil honig puren. Vaarwel nu, zandig strand en wilgenpiassen, Mijn vaderland, dat ik daar achterlaat, Waar lisschen en.... vergeet-mij-nieten wassen! Geloof niet, dat ik, van u verre, u smaad: Ik, in den vreemde alleen, haat uw moerassen, Zooals ik vriend en maag en ouder haat! Vorige Volgende