Gedichten(1914)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 63] [p. 63] XXXI Ommekeer Door ál wat leeft, gevoelde ik mij verlaten, En nergens was ik, en met niets, tevreden; Elk haatte mij, zoo meende ik, zonder reden: Ik leed en leed, en kon den haat niet haten. 'k Verlangde, en wist niet wat; ik heb gebeden; 'k Zag al wat slecht was; vond Natuur verwaten, En ijdel 't leven; wie een lach bezaten, Der domheid kroost, die ketterleer beleden. - Toen zag ik ú, en kon geen meening uiten: 'k Had vreugde, vrede, liefde weergevonden, 'k Zag, waar gij traadt, een bloem, een roze ontspruiten. Natuur en Menschheid voelde ik mij verbonden: In ú wilde ik 't Heelal in de armen sluiten.... Gij, engel! zijt mij tot geluk gezonden! - Vorige Volgende