Gedichten(1914)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 57] [p. 57] XXVII Voorgevoel Werheven Wezen! Zonne, op wie ik stare, Met oogen, onverzaad'lijk door uw schijnen...! Ik leve in ú, dijn' daden zijn de mijnen; Ik prijs uw doen, alsof 't het mijne ware. Geschiedt u leed, ik, wien het wedervare, Zal 't keeren, want het alles moet verdwijnen, Wat niet een straal van vreugde op ú doet schijnen, En 'k wensch úw vreugde, opdat die mij verklare. Daar, waar het blozen troont, voel ik een gloeien, Als ik aanbiddend staar naar 't kristallijn Van 't blauwe diep der oogen, die mij boeien. Wat hand of hart bezat, is niet meer mijn, 't Veelvuldig lied is ú, dat gij hoort vloeien; ‘Uw roeping is, zooals gij zijt, te zijn.’ Vorige Volgende