Gedichten(1914)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 56] [p. 56] XXVI O, Noodlot! Wie naar ons staren, staren naar ons beiden, Als waren wij gelukkig en verloofd; Men ziet ons aan, en wenkt met oog en hoofd, En wil ons vreugd door wedervreugd bereiden. - Mathilde! ik zou u nimmer kunnen leiden Door 't leven! 't Noodlot, dat gij wijs gelooft, Scheidt mij van u, die mijn verdriet me ontrooft En vroolijk hart.... Ik kán niet van u scheiden.... En tóch, die Macht, die over 't menschdom waakt, Is wijs, en doet mij wijslijk u verlaten, Omdat, hoog Wezen! gij me een onding maakt! Ik leef in ú, en denk en doe als gij, Ik ga mijzelf, zooals ik nú ben, haten - Tot dweper, tot een jonkvrouw maakt gij mij.... Vorige Volgende