Gedichten(1914)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 53] [p. 53] XXIII Zij sluimert Zij rust in 't malsche mos, en houdt gebogen Dien arm, dien mos en lokken beiden streelen, - Een sprei van groene schaduw, zacht bewogen, Daalt uit de zilver-loovers der abeelen; Zij ademt zuchten, en zij lacht, als togen Er droomen door heur ziel, die vroolijk spelen: O, zoete hoop! Straks opent zij heure oogen, Straks zal de hemel nieuwe heemlen telen: Slaap zacht! Ik zie den donkren nacht genaken, Dat gij uw oog voor eeuwig houdt geloken, - Dan sluimert gij, maar kunt niet meer ontwaken: Dan zal de zode, die gij dekt, ú dekken, Dan zal geen zonnestraal uw lippen strooken, Geen lied van 't woud u uit dien sluimer wekken. - Vorige Volgende