Gedichten(1914)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 47] [p. 47] XVII De schietbeek In 't breede lommer van de lage boomen Glipt, glipt het beekje langs de holle boorden; Het streelt de blonde bloemen aan zijn zoomen, En zingt een lied vol murmelende akkoorden. Toen kost gij, lieve, uw lust niet meer betoomen, Maar waadde' door de golfjes, die bekoorden: Zij wijken, nu zij bij uw voetjes komen, En kussend fluisteren zij liefdewoorden. Hoe fronsen zich die gladde rozenvoeten In 't rimpelend kristal.... O, laat mij beiden, Om met een voetkus mijn vorstin te groeten!.... En 'k liet het linnen van haar voeten drinken Het water, weenend om het wreed verscheiden, En zag haar oog van frissche blijheid blinken. - Vorige Volgende