Gedichten(1914)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] XVI Een handkus Ik mag die slanke handen zoetjes streelen, Als zwoele wind de blanke duiveveeren. 't Zijn lelies, waar de schaduwen om spelen; Gekruifde golfjes, die de meeuwen scheren. Ik druk ze, en zal hun wederdruk niet weren, Ik wil, ik wil ze kus op kus ontstelen. Een warme handedruk zal ze niet deren, En deerde ze al, een handkus zou ze heelen. Gedoog, dat aan die sneeuw mijn wang zich koele En dat mijn lippen 't warme dons beroeren, En dat ik dan nog eens mijn straf gevoele! Gij weet, die straf, toen ik mij liet vervoeren, En in het kussen uwer hand volhardde, Toen gij met de andre door mijn lokken warde'. Vorige Volgende