Gedichten(1914)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 42] [p. 42] XII Zij komt Gij berken, buigt uw ranke loovertrossen! Strooit, rozen, op het zand èn sneeuw èn blad! Gij, zwaatlende olmen, nijgt u naar het pad, En kust den dauw van sidderende mossen! En, snelgewiekte liederen der bosschen, Stemt aan èn zang èn lof! En, klimveil, dat Den slanken, diep-beminden beuk omvat, Druk hechter aan de twijgen u, de rossen! Voorzegger, die u zelven roept, o, kom, En roep uw ‘koekoek’ duizend blijde keeren, En fladder aan, vergulde vlinderdrom! Zij zweeft hierheen, die zon en zomer eeren: De lof van hare schoonheid klinke alom, Waar zon en zomer te beminnen leeren! Vorige Volgende