Gedichten(1914)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 41] [p. 41] XI Smeekbede Zooals de zon den dauwdrup, als de roze De bij, en 't wijde wak der zee de beken Duldt aan het warme hart, het bodemlooze, Waarin zij, wat hen lijden deed, ontweken; Doe gij alzoo, Mathilde! Ik vlood het booze, Mijn ziel viel u te voet... gedoog mijn smeeken, Gun mij, dat ik u minne, en laat me een pooze Verzinken in 't u zien, en zwijgend spreken: Ik heb u lief! Geheel mijn wezen trilde Van diepe vreugd, toen gij mij zijt verschenen, En 'k moest van eerbied en van weelde weenen: Toen bleef mijn nacht geen nacht, 'k Had lief, Mathilde! Als een, die niet meer wil, gelijk hij wilde, Maar met, wat hooger is, zich wil vereenen. Vorige Volgende