Gedichten(1914)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 33] [p. 33] III Aan Mathilde Wanneer de moeder van het licht weêr licht, En voor heur goud den zwarten mist doet wijken, Dan laat ze 'er stralen langs de bloemen strijken, En dankbaar doet elk bloemeke zijn plicht. Zoodra de bloem de lieve zon ziet prijken, Dan wolkt ze wierook op in wolken dicht, En geurenmoeder wordt het moederlicht.... Ik moet, Mathilde, u aan de zon gelijken! Gij zijt de moeder van deez' liederkrans: Gij hebt dien met uw zonneblik geschapen In 't zwarte hart; zoo 't glanst, 't is door úw glans. Met úwe bloemen krans ik u de slapen, Uw eigen schepping leg ik om uw hoofd: Zoo zij uw naam voor eeuwiglijk geloofd! - Vorige Volgende