Eenzame eik xli 89 |
Eerste aanblik v 49 |
En driewerf kruiste ik de armen, driewerf drukte 119 |
En met gespannen wieken hangt hij zwevend 79 |
En over 't wak van pek, dat schijnt te schragen 75 |
En peinzend zie 'k uw zee-blauwe oogen pralen 49 |
En 't schaarsch struweel, dat gretig naar mij hield 90 |
Erato iv 48 |
Fakkelglans xxv 71 |
Gelijk een schaduw grauw schiet de forel 114 |
Gelijk wanneer men de armen strekt, en schrijdt 106 |
Gelijk wen sluiers zweven voor de maan 70 |
‘Gelooft ge aan God?’ - ‘Mathilde!’ - ‘Bidt gij aan?’ 60 |
Gelukkig zijn en toornig tevens gaat niet 140 |
Gescheiden xxii 68 |
Gij, berken, buigt uw ranke loovertrossen! 52 |
Gouden lokken 145 |
Haar viel de rots op 't hart, toen in zijn woede 94 |
Heen is de dag - de nacht nog niet geboren 99 |
Hemelvaart liv 102 |
Het breed gewelf, door rossen gloed beschenen 72 |
Het doode gaaike lxv 115 |
Het duister doet de tinten samenvlieten 66 |
Het grafkruis xlvi 94 |
Het klokje beiert in den morgenstond 143 |
Het lied des storms liii 101 |
Het rijk der tranen xxviii 74 |
Het scheidingsuur van tranen en gefluister 63 |
Het woud, geworteld in de dorre blâren 80 |
Het zuidewindje suist door zwarte twijgen 59 |
Hier is het lachend morgenrood een logen 71 |
Hij is: zijn armen zeegnen stilte en duister 89 |
Hoe gloeit de bezie langs het holle pad 78 |
Hoe kan de zon het droeve vroolijk maken! 82 |
Hoe minzaam heeft uw kozend woord geklonken 56 |
Hoe schudt uw blanke tel den hoogen kop 54 |
Hoog, op den bergtop, rijst de kleine kluis 86 |
Idealen lxi 111 |
Ik ben geboren uit zonnegloren 129 |
Ik heb de schim des drossaarts aangeschouwd 125 |
Ik mag die slanke handen zoetjes streelen 150 |