Eene helle- en hemelvaart(1940)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekendSonnettenkrans Vorige Volgende [pagina 4] [p. 4] Intrede Nunc animis opus, Aenea nunc pectore firmo Steil rijst de rots, en braam en stekelwisch, Die hatende aan heur breede flank zich kleefden, Behoeden daar een poel van duisternis, Waar om ze een doornenkrans van weedom weefden. Gelijk te middernacht een rosse smids', Zoo zoekt die muil - waar nacht en stilte zweefden Om uit te wellen - nu het uchtend is, Den blik, die ijst voor waar nooit zielen leefden. 't Is of die opgespalkte wolvekaken, Die zwelgen willen al wat lieft en leeft, Den dood met vunzigkillen adem braken. Zooals men voor een donkre toekomst beeft, Beef ik; ik wil, wil niet dien nacht genaken... Ik ga... en nergens is wat lichtgloed geeft. Vorige Volgende