De wees van Averilo
(1888)–Betsy Perk– Auteursrecht onbekend
[pagina 158]
| |
X.De wachters der zeventien poorten van Valladolid - hoofdstad van Leon - tuurden om het scherpst naar de veertien bruggen, over de Esquera geslagen, om op de eerste stofwolk, die van naderende ruiters gewaagde, verschillende seinen te wisselen en ieder te waarschuwen dat de blijde ure was gekomen, waarin de hooggeschatte weeze van Averilo zich aan de bevolking zou toevertrouwen, om beveiligd te zijn tegen kuiperijen des konings. In de nabijheid van het Campo grando, dat, door vierhonderd zuilen en pilasters van graniet omgeven, minstens twintig duizend personen kon bevatten, hadden reeds ettelijke groepen hidalgo's post gevat. De overheid had laten afkondigen, dat het Campo zelf volstrekt ruim moest worden gelaten voor de begroeting der Infante namens alle cindades en villa's (steden en dorpen) van het koninkrijk, die ijlings waren aangezocht afgevaardigden te doen overkomen. Het voormalig paleis der koningen van Leon, waaruit de Moorsche opperhoofden waren verdreven, met achterlating van al hun schatten, was dadelijk in gereedheid gebracht om de hooge, onverwachte, maar tienvoud welkome gast te ontvangen, en de huishofmeester, | |
[pagina 159]
| |
don Rio de Janeiro en zijn gemalin, een grandezza van Castilië, waren nacht en dag in de weer geweest met een zwerm dienaren, ten einde de wanden der voor de jonkvrouw bestemde vertrekken te doen bekleeden met hare lievelingskleur, hemelsblauw, en de reeds verouderde, minder geriefelijke meubelen te vervangen door kostbare kussens, die tot het aannemen van allerlei houdingen waren te verleggen. Zoodra de stoet werd gezien, klonken de seinen over het Campo en ontstond er alom beweging. De klokluiders van de twaalf kloosters, om het Campo grando heen gebouwd, en die van de zeventien kerken, spoedden zich naar de verschillende torens om lustig de touwen te trekken, want zoo ooit, dan mochten de klepels alle deftigheid ter zijde stellen in zoo eenige heugelijke ure. Op het Campo zelf schaarden zich de verschillende geestelijke orden der stad, die sedert de tiende eeuw weer een Christelijke heette, en van toen af met het kruis prijkte op de hoofddeur van elke woning. Door het symbool van den godsdienst waren de huizen der ongeloovigen gereinigd en gewijd ter huisvesting der Christenen. Die bijzonderheid verbaasde den aartsbisschop van Toledo niet weinig, toen hij zich mede en wel voor de eerste maal naar Valladolid had gespoed, om de vorstin te begroeten als gast van het haar mede zoo verkleefd Leon. Het lot van Ismael ging Isabella inmiddels zoo ter harte, dat zij den Almirante gedurig herinnerde aan zijn belofte haar ten spoedigst eenig naricht te | |
[pagina 160]
| |
doen toekomen van den hoofdbewerker harer zoo plotselinge lotsverandering. Zelfs deed zij dit nog, toen het gemeentebestuur van Valladolid haar naderde en met ongeveinsde vreugde welkom heette. Geen gekroond hoofd werd ooit zoo begroet door alle rangen en standen als de weeze van Averilo, die, al kon zij de werkelijkheid niet in twijfel trekken, toch zich moest opdringen geen ijdele droomen te droomen. Een joelende kinderschaar strooide bloemen langs den weg, dien zij voor het eerst betrad in dit erfdeel der vaderen, en zangers hadden nieuwe liederen gedicht, die zij aanhieven zoodra zij genoeg was genaderd om hen te kunnen verstaan. De geestelijkheid hief een Te Deum aan in de hoofdkerk om de Heilige maagd te danken, die zich tot dus ver de trouwe moeder der verlaten weeze had betoond, en haar verder lot aan hare bescherming op te dragen. Begroet door adel, geestelijkheid en steden van geheel het koninkrijk Leon, dat geen aanhang van Henriquez in zijn midden had, na de vermoeiende reis en als voortgestuwd door een jubelende schare, was Isabella niet weinig verheugd het einde te zien der plichtpleging op het Campo grando en in het paleis te worden ontvangen als afstammeling van Leon's eigen vorstenreeks. Terwijl zij zich ter ruste afzonderde met de Bovadilla's, haastte de Almirante zich naricht in te winnen omtrent Ismael. En dit bewees wel hoe hoog hij haar vereerde, want geen rijksgroote die zich het hoofd | |
[pagina 161]
| |
breken zou om een onderhoorige, en allerminst om een van die soort. Ismael's toestand was bevredigend. Door de dienaren opgenomen, als behoorende tot het Huis der Infante, en eindelijk van zijn vermoeidheid bekomen, werd hij als met een tooverstaf weer de oude, zoodra hij uit het gejubel en het klokgebeier vernam, dat de vorstin in aantocht was. De zekerheid haar andermaal gered te hebben uit den strik, die haar was gespannen, stemde hem niet alleen gelukkig, maar onuitsprekelijk dankbaar. Nu toch had hij zich het leven zoo geheel onwaardig niet betoond, zooals hem zoo vaak voor de voeten was geworpen, dat hij volstrekt onwaardig leefde, niemand ten nut. Háar mocht hij nuttig zijn, juist háar, wie zoo velen nuttig zouden wenschen te worden. Dat de Infante naar zijn toestand liet onderzoeken, ontroerde hem niet weinig. En toen zij hem tot zich riep, kuste hij den grond, die haar droeg, en had hij van vreugde willen sterven. Nog iets drong hem echter te leven. Den held van Catalonië met eigen oogen te zien, niet alleen omdat zij hem lief had, maar omdat hij haar gered had voor hem. Dat die wensch allicht vervuld kon worden mocht zij hem eerlang zelf verzekeren, want reeds was er een gezantschap afgereisd naar Arragon om don Ferdinand uit te noodigen naar Valladolid te komen, doch voor alles zich te beveiligen tegen gebeurlijk verraad des konings en diens vrienden, die zich allen tegen de ver- | |
[pagina 162]
| |
bintenis met Arragon en vóor Portugal hadden verklaard. Don Ferdinand was juist zijn achttiende levensjaar ingetreden en bevond zich te Saragossa bij zijn vader, om er zoo kort of zoo lang te vertoeven en op de reeds behaalde lauweren te rusten, als de woelige Cataloniërs of de verraderlijke Mooren hem dit zouden veroorloven. Desniettemin was hij de rechterhand zijns vaders. Van rust kon er dus moeilijk sprake zijn. Zoo jong als hij nog was, droeg hij bijkans alle lasten der regeering, ten gevolge der wreede beproeving, die zijn vader had te verduren, nu diens gezicht meer en meer beneveld werd. Het weigerend antwoord van koning Henriquez had vader en zoon, beiden, diep gegriefd. De vader zag er een nieuwe vijandelijkheid in, en de zoon zijn droom verdwarrelen. Immers zoo lief Isabella hem had, zoo beminde hij ook de zoo schoone nakomeling der om hare buitengewone schoonheid vermaarde eerste koningin van Castilië: Zaidée. Zaidée, de bekoorlijke, de betooverende, alle harten veroverende erfgenaam des Moorschen koning van Toledo, schonk met hare hand geheel Toledo aan den eersten. koning van Castilië, Hendrik van Bourgondië. De schatten van de Moorsche vorsten werden dus langs wettigen weg, door erflating, het deel van het huidig geslacht. Wat de Castiliaansche dichters indertijd hadden geschreven ter harer eere, of herinnerden hoe zij zich | |
[pagina 163]
| |
om den Christenvorst bekeerde en Mahomed afviel om zich te laten doopen met de namen Maria Isabella, en de hervormster was geworden van het oude Toledo, dat alles paste hij op de Isabella zijner dagen toe. Tegen de Cataloniërs uittrekkend, was haar naam dan ook gestikt op zijn bandelier en zwaaide hij het zwaard onder de strijdleus ‘voor Arragon en Isabella!’ om ingeval van sneuvelen, te sterven met haar naam op de lippen. En nu, na zich heldenroem te hebben verworven reeds vóor zijn achttiende jaar, gelijk menigeen nog niet op zijn dertigste behalen kon, en dichters hem reeds bezongen als liefde en vereering waardig van de schoonste der schoonen, de edelste der edelen, durfde een nietswaardige koning als don Henriquez hem dien kaakslag geven en erger nog, zijn levensgeluk, zijn toekomst vernietigen. Deze toch waande hij afhankelijk van die der geliefde Infante, wier treurig leven hem steeds met zóo diepe deernis had vervuld, dat menig blij en vreugdevol uur van eigen bestaan er door was vergald. Als een vergoeding voor den hem aangedanen smaad stelde zijn vader aan de rijksgrooten voor, hem ondanks zijn jeugd te benoemen tot regent van Arragon, wegens de ontzettende ramp, die hem zelven trof door zijne gezichtsverduistering. Eenstemmig werd het voorstel aangenomen. Doch welke waarde kon de hooge onderscheiding hebben voor een minnaar, die aan niets anders denken kon dan aan | |
[pagina 164]
| |
de grievende teleurstelling en de smart, welke ook Isabella moest gevoelen, wier afhankelijkheid van de grillen van den onwaardigen broeder hij maar al te zeer kende.
De aankomst van een gezantschap uit Valladolid verraste hem bijgevolg tienvoudig, en toen hij zich haastte het welkom te doen heeten namens zijn vader, wenschte hij dit in eigen persoon te kunnen doen om te eerder te weten in hoever hij zich mocht vleien, dat het weigerend antwoord van een Henriquez niet werd goedgekeurd door de rijksgrooten. Welstandshalve moest hij zijn ongeduld bedwingen tot de Castilianen zich lieten aandienen, na behoorlijk te hebben doen onderzoeken, wanneer het den jeugdigen regent schikte hen te ontvangen. Toen hij er zich onmiddelijk bereid toe verklaarde en de edelen, voorafgegaan door den Almirante, binnen traden, had hij den eerwaarden grijsaard wel willen omarmen om de hartelijke toegenegenheid, die hem als uit zijn oogen tegenstraalde, en uit zijne woorden: ‘Geëerde vorst! Wij komen niet alleen het weigerend antwoord van koning Henriquez herroepen, maar aan don Ferdinand verzekeren, dat Castilië en Leon zich zeer verheugen in de keus hunner vorstin, nu die zich op den jongen held van Catalonië heeft bepaald.’ ‘Ik ben zeer gevoelig voor die vleiende verzekering,’ antwoordde hij, blozend van geluk, ‘en verklaar gaarne bij voorbaat dat, indien ik gezegend mag worden boven | |
[pagina 165]
| |
alle jonge prinsen onzer dagen met de hand en bovenal met de liefde van Isabella van Castilië, mijn streven levenslang zal zijn harer en uwer, mijne heeren! waardig te worden en te blijven.’ De eenvoudigheid en de innige toon, waarop hij sprak, terwijl hij den Almirante beide handen toestak, maakte zulk een goeden indruk op geheel het gezantschap, dat hij voor immer aller hart had gewonnen. De Almirante verzweeg hem niet hoe weinig koning Henriquez hem genegen was, en niet alleen zijn toestemming naar alle waarschijnlijkheid zou blijven weigeren, maar niets onbeproefd zelfs zou laten om het huwelijk te verijdelen. Ook in den koning van Portugal zou hij een vijand vinden, voor wien hij ten allen tijde op zijn hoede moest zijn. Elke verzekering van dien aard stemde den jeugdigen minnaar slechts gelukkiger Duizenderlei gevaren zwoer hij te zullen trotseeren, indien hij slechts kans had zulk een prijs te winnen. Doch verzwijgen kon noch wilde hij het, dat elke dag toevens hem een eeuw geleek. De blinde koning, wien de Almirante mede zijne opwachting maakte na de audientie bij don Ferdinand, verheugde zich innig in het geluk van een zoon, dien hij niet alleen lief had maar vereerde, en die ook hem steeds met den hoogsten eerbied bejegende, terwijl meest alle vorstenzonen in onmin leefden met hunne vaders. Van nabij bekend met het verraderlijke karakter van Henriquez, betoonde hij zich zóo bezorgd over pogingen | |
[pagina 166]
| |
uit het Alcazar om Ferdinand te bestoken, dat hij met het gezantschap overeenkwam hem te raden op bijzondere wijs de reis naar Valladolid te ondernemen. De blinde koning liet zich veelal den tijd korten door voorlezingen van den letterkundigen arbeid zijner dagen. Schering en inslag van de letteren was: strijd om de geliefde en listen en lagen, die den minnaar gelegd werden door medeminnaars.’ Zelf nog jong genoeg om zich in den toestand te verplaatsen, én van zijn zoon én van den koning van Portugal, spon hij zelf een roman, waarin Ferdinand de held was, en drong er straks op aan dat hij zich zou vrijwaren voor elke kwaadwilligheid door geheel incognito de reis te ondernemen, al zou er de tocht ook nog zoo langwijlig en onaangenaam door zijn. De Almirante kon den koning niet tegenspreken en den jeugdigen minnaar lachte het niet weinig toe, om als een troubadour eigen land en Leon door te trekken tot aan de grenspaal van Valladolid, alwaar een eergeleide hem zou wachten. Hij meende zelfs, overeenkomstig den geest des tijds, te meer welkom te zijn aan de bruid, wanneer hij haar grootendeels te voet zou zoeken te naderen, terwijl hij er koning Henriquez geheel door kon verschalken. Hiertoe was het niet alleen noodig dat hij ongemerkt te Valladolid kwam, maar dat het huwelijk voltrokken was voordat men kon vermoeden dat hij te gast zou gaan bij den Almirante. Onmiddellijk na het vertrek der edelen gaf hij den regeeringsraad kennis van zijn aanstaande afwezigheid | |
[pagina 167]
| |
voor onbepaalden tijd, met verzoek zooveel mogelijk alles te regelen, opdat hij zich met gerustheid eenigen tijd zou kunnen verwijderen en wijden aan zijne schoone. Eenige dagen later boog hij, als herder vermomdGa naar voetnoot1), de knie voor zijn blinden vader en vroeg hem zijn zegen op den zonderlingen tocht, dien hij geheel alleen, zonder een enkelen dienaar, stond te ondernemen, slechts voorzien van zijn speeltuig en liederenboek. ‘Alle Heiligen Gods schenken u de vervulling uwer wenschen, mijn zoon, en mij daardoor berusting in mijn ongeluk!’ sprak hij ernstig. ‘Vergeet niet dat wij allen werktuigen zijn in de hand des Allerhoogsten. Schenkt Hij u de bruid, die ge liefhebt... dank er Zijn goedertierenheid voor!... Mijn vaderlijke groet aan uwe Isabella...! Zee; haar... dat ook ik haar lief heb en de dag van haar komst in Arragon... door mij met gejuich zal worden begroet... al zullen mijne oogen haar nimmer, helaas! nimmer mogen aanschouwen!’ Toen kuste hij hem en onarmde hem Ferdinand wederkeerig zóo opgewekt en vroolijk, als hij den geliefden vader anders weemoedig den afscheidskus gaf, bij de onzekerheid van behouden terugkomst uit een vaak wreedaardig gevoerden krijg. Als welopgevoed jongeling waren Ferdinand de dichterscholen, die ook in Arragon, in navolging van Castilië geopend waren, niet vreemd. Hij kende niet | |
[pagina 168]
| |
alleen alle eischen van het ‘cansion’ zoo goed als die van zijn zwaard, maar had zekere bedrevenheid verworven in ‘versos de arte menor’ of het rijmen voor de vnist over een op te geven onderwerp, mits in eigen spraak of de meer ontwikkelde Castiliaansche. De wereldtaal, het Latijn, had hem nooit aangetrokken als knaap, en later ontbrak hem de lust die te gaan beoefenen, ondanks den vaderlijken raad. Doch van Latijn was geen sprake. Hij kon met gerustheid zijn rang verzaken, zonder vrees van dien te verraden door kennelijke onbedrevenheid in de kunst, die hij moest voorgeven om den broode te beoefenen. Van landhuis tot landhuis, van Castella tot Castella, moest hij den grenspaal zien te bereiken, opdat noch den koning van Portugal, noch dien op het Alcazar kon bericht worden waarheen hij was vertrokken, met een hart vol liefde en een hoofd vol luchtkasteelen. Genoeg van goud voorzien om zoo noodig nu en dan zich de weelde van een muildier te kunnen veroorloven, met een begeleider, die het weer huiswaarts kon geleiden, gevoelde hij zich aanvankelijk te opgewekt, te veel tot zingen gestemd, dan dat hij zijn rol niet bij voorkeur geheel zou vervullen. En zoo keek menige aanzienlijke Senora den slanken, blonden zanger niet alleen met welgevallen na van een terras, aan welks voet hij een zeven regelig lied had aangeheven, oogenschijnlijk ter harer eere, maar ook menige landelijke schoone, die zich met allen ijver van hare dagtaak kweet, doch deze gulgaarne in | |
[pagina 169]
| |
den steek liet om hem een verfrissching aan te bieden uit erkentelijkheid, wanneer hij haar op een ‘glosse’ had onthaald, zoodat zij er van lachte. Velerlei ontmoetingen en allerlei afleiding waren wel bij machte den weg te verkorten. Toch was hij recht dankbaar eindelijk de grens te naderen en daarmede zijn land van belofte, waar Isabella hem zeker in toenemend verlangen verbeidde en niet minder zou juichen in hun wederzien voor immer, om nimmer, nimmer meer te scheiden...! In den vromen ootmoed zijner ziel, een algemeenen in die dagen, behoudens in den hofkring van een don Henriquez, boog hij de knie voor het kruis, dat de grens aanwees, dankte God voor den welvolbrachten tocht, en zwaaide toen eenige malen het speeltuig over het hoofd, ter richting van... Valladolid. Dag aan dag stonden een paar edelen, die zich om het uur aflosten, op de tinne van het paleis te turen in de verte. Alzoo zagen zij het sein, dat hen ijlings hun post deed verlaten om niet weinig verheugd don Rio Janeiro kennis te geven van de herkenning van den zanger. Deze spoedde zich dadelijk naar de tinne om zich met eigen oogen van de waarheid te overtuigen, en daar de jonge vorst steeds bleef zwaaien, viel er niet aan te twijfelen of hij was don Ferdinand in eigen persoon. IJlings werd de Almirante gewaarschuwd, en wierp deze zich met een honderdtal cavalero's op de reeds gereed staande paarden, om hem te gaan begroeten en in triomf de stad binnen te leiden, de bruid te gemoet. | |
[pagina 170]
| |
Een Andalusische hengst, wiens weerga niet heette te bestaan, werd door twee schildknapen achter den stoet voortgeleid, als eerste geschenk der Infante aan den bruidegom, tot welke daad van weelde Valladolid haar had in staat gesteld, omdat zij zelf geheel onmachtig was hem een blijk harer liefde aan te bieden. Geen senora, veel minder een troonopvolgster, kon zulk een geschenk achterwege laten. Zoodra de stoet hem naderbij was gekomen, wierpen allen zich onmiddellijk uit den zadel, in de kniebuiging, terwijl de Almirante hem te gemoet trad om. hem drievoud welkom te heeten in het land zijner bruid. Ferdinand drukte den eerwaardigen grijsaard, die mede de knie boog, beide handen om hem op te richten en hem in zijn vreugde te onarmen, als ware hij zijn vader. Uitgeput van vermoeidheid, daar hij zich meer en meer tot eer had gesteld den geheelen weg te voet af te leggen, was het vorstelijk geschenk hem honderdvoud welkom, juist op een oogenblik dat hij vreesde geen voet meer te kunnen verzetten, versleten als zelfs zijn schoeisel was. En zoo steeg hij op, na een vluchtigen wedergroet aan de cavalero's, om zich zoo dadelijk in zijn eenvoudig, onfrisch geworden kleeding te laten begroeten door een juichende menigte, die Arragon steeds zeer lief had gehad en zich van oudsher aan Arragon verbonden achtte.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 171]
| |
Inmiddels verbeidde Isabella hem onder niet minder vreugde. Eenvoudig als altijd gekleed in het half wereldsch, half geestelijk gewaad, steeds om dezelfde oorzaak, verheugde het haar niet weinig den held van Catalonië te zullen ontvangen, juist als zanger, want van te voren had hij verzekerd genoodzaakt te zijn aldus haar zijne eerste opwachting te maken, daar het hem onmogelijk zou zijn zijn verlangen om haar weder te zien te bedwingen, indien zijn reiskist niet mocht zijn aangekomen. Vooruitgezonden door den Hanze met schip of wagen, vleide hij zich echter in behoorlijk gala haar te naderen. Schip noch wagen hadden zich echter nog doen zien door allicht gebeurlijk oponthoud, bij vertoef aan alle plaatsen, waarlangs de weg leidde. Alzoo moest de gelukkige minnaar van den nood deugd maken, en toegang doen vragen voor Ferdinand den zanger. Hoe gesteld ook op het naleven der voorschriften, nu zij eenmaal door don Henriquez waren ingesteld, wanneer zij iets tot den luister van eigen vorstenhuis konden bijdragen, moesten ook de edelen zich schikken naar de omstandigheden, en een eerste ontmoeting tusschen beide troonopvolgers voorbereiden zonder eenig ceremonieel. Dit toch zou allerminst bij de kleeding hebben gevoegd. | |
[pagina 172]
| |
De aartsbisschop van Toledo bevond zich reeds bij de Infante om vader of broeder te vertegenwoordigen, naast dona Beatrix, die steeds plaatsvervangster was geweest van wijlen de koningin-weduwe. Hij trad den door den Almirante binnengeleiden bruidegom te gemoet en voerde hem naar de bruid. Ferdinand gleed op de knie en stamelde, van ontroering niet in staat zich duidelijk uit te drukken, den eerbiedigen groet zijns vaders aan de jeugdige vorstin, die deze eerlang zijn dochter hoopte te noemen en hem niet minder dierbaar zou zijn dan zijne eigen Eleonora. Een innig ‘welkom, tienvoudig welkom!’ ontsnapte haar ondanks de tegenwoordigheid van zoovelen, die onmiddellijk achter den Almirante volgden om de Infante geluk te wenschen met de behouden aankomst van den prins. Door Isabella onmiddellijk voorgesteld als de plaatsvervangers harer ouders, wisselde don Ferdinand eenige woorden met de beide Bovadilla's, die zich onuitsprekelijk gelukkig gevoelden uit de geheele houding van den jeugdigen vorst te lezen, dat hij Isabella werkelijk liefhad om haar zelve. Hij gevoelde zich te veel tot haar aangetrokken om zich met derden te kunnen onderhouden, die hem allen, den een zoo goed als den ander, geheel overtollig schenen en hem beletten Isabella te verzekeren, hoe gelukkig hij zich door het wederzien gevoelde. Eindelijk verzocht de aartsbisschop een oogenblik gehoor, om te zeggen: | |
[pagina 173]
| |
‘Mijne heeren! Ik behoef u niet te verzekeren hoe wij in voortdurende onrust blijven verkeeren over verraad uit het Alcazar. Wij allen zijn bekend met den haat van don Henriquez jegens Arragon en zijn tegenzin om een huwelijk te veroorloven tusschen beide huizen. 't Is daarom, dat ik namens den Bond een voorstel heb te doen, waartegen onze beminde vorst en vorstin zelf wel allerminst zich zullen verzetten, namelijk beiden nog heden te vereenigen.’ Een algemeen gejuich bewees de instemming met het voorstel. Niet éen, die don Ferdinand het geluk niet gunde dat hem zoo onverhoeds werd aangeboden, en hem niet alleszins de onderscheiding waardig keurde gemaal te worden der toekomstige koningin. Schooner loon kon zijn heldenmoed niet worden uitgereikt. Daar een huwelijk noodwendig voor een altaar moest worden gesloten, werd de deken der hoofdkerk ijlings ingelicht van het besluit, doch tevens geheimhouding opgedragen omtrent rang en namen van het paar, opdat wie zich toevallig ter kerk mocht bevinden, geopend als deze altijd was, of juist derwaarts komen mocht, niet zou weten wie er werden gehuwd. Een groot bezwaar liet zich onverhoeds gelden Als onderpand van de huwelijksgeloften moesten ringen worden gewisseld, en noch de Infante noch de Infant hadden tijd gehad er een te doen vervaardigen. De Almirante meende in de leemte te kunnen | |
[pagina 174]
| |
voorzien door Isabella een eigen ring aan te bieden. Zoowel om oudheid als om eigenaardige kostbaarheid was hij harer niet alleen ten volle waardig, maar ook om de bijzonderheid juist aan zijn ring verbonden. Hij had dien gedragen sedert koning Juan er hem mede had vereerd en alleszins de kracht ondervonden, die deze er aan had toegeschreven. Isabella aanvaardde met innigen dank het aanbod en de Almirante schoof een Samothracischen gouden ring aan haren vinger. In plaats van een diamant bevatte hij een stukje ijzer, dat magnetische kracht bezat wegens de figuren, die er op waren afgebeeld. ‘Door zulk een ring,’ hernam hij, ‘schenkt de Infante haar gemaal een talisman, die hem onkwetsbaar maakt in eiken strijd. Aldus heeft mij wijlen koning Juan, uw vader, verzekerd, en zoo berichtte de Grieksche oudheidkundige dezen, toen hij Espana rondreisde en den Griekschen ring verruilde tegen oudheden, die hier werden bewaard.’ De aartsbisschop bood er den Infant een aan, dien hij van de koningin-weduwe, Isabella's moeder, had ontvangen bij zijne wijding te Toledo. Ook deze nam zeer gaarne het geschenk aan, dat voor zijn bruid dubbele waarde moest verkrijgen. Nadat overeengekomen was alle ceremonieën te doen vervallen, namen de cavalero's afscheid, om zich ter bestemder ure, met hunne senora's, kerkwaarts te begeven in verschillende groepen om geen aandacht te trekken. | |
[pagina 175]
| |
De zonderlinge kleeding van den bruidegom moest noodwendig verwisseld worden tegen een meer alledaagsche, en dit kon moeilijk geschieden zonder een aanbod der cavalero's. De zoon van den Almirante van Leon - wiens figuur het meest overeenkwam met die van den Infant - genoot de eer hem zijn galakleeding te leenen, waarover de Almirante als ridder der Kalatrava, den mederidder, don Ferdinand, het korte manteltje der orde, van blauw fluweel met zilver doorweven, eigenhandig omhing. Als ridder van die geestelijke en wereldlijke orde uit eigen land, want zij was een Arragonsche, ingesteld door de monniken, toen zij uit eigen middelen de stad Kalatrava tegen de Mooren moesten verdedigen, bekleedde hij zekeren rang boven alle overige edelen, zoodat hij des noods zijn naam noch herkomst behoefde op te geven. Isabella werd ijlings gekleed in de reeds eenmaal geleende samaar, waarmede dona Bovadilla haar voor de doopplechtigheid had geholpen, terwijl de koninklijke mantilla harer moeder thans slechts door een enkelen van hare kostbare en hoogst zeldzame flonkersteenen op het hoofd werd vastgehecht, opdat de bruid zou kunnen doorgaan voor een jonkvrouw, wel van deftigen huize, doch geenszins van eene der zoo vermogenden, die met het hof in praal en pracht konden wedijveren. Gelijk alle bruiden werd zij in den draagstoel kerk- | |
[pagina 176]
| |
waarts gebracht, na gebiecht en absolutie bekomen te hebben voor elke tekortkoming der jeugd, om alzoo rein van ziel zich te verbinden aan die van den geliefde. De draagstoel, door ridderlijke bruidsjonkers begeleid, werd gevolgd door een tweede, waarin dona Beatrix als bruidsmoeder was gezeten. Eenige senora's volgden mede in draagkoetsen, terwijl een zestal rijksgrooten vooruit waren gegaan met den bruidegom in hun midden, van wiens breedgeranden hoed de pluimen wapperden, terwijl die der andere hoeden bewegingloos schenen, vastgehecht als ze werden voor de bijzondere gelegenheid. Deze en gene mochten de draagkoetsen en de edelen nieuwsgierig nakijken, niet een, die vermoeden kon welken bruidstoet zij hadden nageoogd, want, mocht men ook een enkele hunner herkennen en het verwondering wekken dat hij geen deel nam aan het feestmaal in het slot, waar al wat aanzienlijk was zich zeker om heen schaarde, de aankomst van den jongen vorst kon moeilijk de voltrekking van een huwelijk verijdelen, dat voor lang juist op dien dag en dat uur was vastgesteld. In de sacristy had zich inmiddels de geestelijkheid vereenigd om, gelijk bij elk huwelijk uit den hoogsten stand, de bruid aan den hoofdingang der kerk te begroeten, met den crucifix dragenden monnik voorop. Bij het naderen der bruid spoedde zij zich ter harer begroeting naar den ingang, om haar vervolgens in statigen optocht te begeleiden naar de sacristy, waar zij werd ontvangen door den aartsbisschop. | |
[pagina 177]
| |
De bruidegom werd naar een ander vertrek geleid en straks werden beiden, de een ter rechter, de ander ter linker zijde, elkander te gemoet gevoerd door beide plaatsvervangende vaders, om naast elkander de knie te buigen voor het altaar. Ferdinand kon nauwelijks met luider stem zijn trouw verpanden onder het wisselen der ringen. Al ware Isabella de armste jonkvrouw geweest van heel Castilië, en had hij zanger moeten blijven om in haar onderhoud te voorzien, zoo verzekerde hij zichzelven, hij zou haar boven elke andere tot vrouw hebben gewenscht. En Isabella gevoelde zich niet minder gelukkig, nu zij haar hand in de zijne mocht leggen en den ring, dien hij haar aanbood, verwisselen tegen den kostbaren talisman van den Almirante. Zoo somber en vreugdeloos gelijk voor weinig maanden geheel de toekomst haar scheen en meer en meer dreigde te worden, zoo lachte diezelfde toekomst haar thans toe, al gevoelde zij zich ook een oogenblik overweldigd van weemoed bij de gedachte aan Alonzo, dien zij nog niet zoo had gemist als juist heden, nu hij een zijner laatste wenschen zou vervuld zien: Castilië met Arragon vereenigd. Don Corillo had niet in de rechten willen treden van den deken om persoonlijk het huwelijk te sluiten, nu dit zoo stil, zonder eenige praal, moest geschieden. 't Zou opzien hebben gebaard buitendien, indien hij de plechtigheid had geleid. Daarbij trad hij op als plaatsvervanger van wijlen koning Juan. Toch kon hij de | |
[pagina 178]
| |
jeugdige echtelingen het bedehuis niet zien verlaten, zonder hun een hartelijk woord toe te voegen. In bedekte termen gewaagde hij van den dubbelen last, die beider schouders eerlang zouden hebben te torschen, van de plichten elkander te steunen, dag aan dag. ‘Hebt elkander slechts lief met al de liefde die het menschenhart is ingeplant,’ besloot hij, beider handen vattend, ‘en alles zal u worden geschonken wat koningen behoeven.’ Toen kuste hij den bruidegom, opdat hij dien kus zou overbrengen, ten aanschouwe van alle aanwezigen, als eersten kus aan haar, die voor nu en immer onafscheidelijk de zijne was en blijven moest en hem overal mocht volgen, werwaarts zijn plicht hem riep te gaan. Enkele kerkgangers draalden om getuigen te zijn, hoe alle aanwezigen de gehuwden naderden, de knie bogen en beiden de hand kusten als blijk van vreugde en deelneming in hun geluk. Dit was echter niet ongewoon in hoogere kringen, dus geenszins bevreemdend. En zoo vermoedde er niet éen van de toevallige getuigen der plechtigheid, die twee jonge menschen vereenigde, te zamen nog geen zes en dertig jaren oud, de huwelijksvoltrekking te hebben bijgewoond van de toekomstige eerste, Grootmachtige, Catbolieke majesteiten van een nieuw Espana of Spanje, in - geleende kleederen. |
|