| |
| |
| |
IX.
Na zich voorlang reeds van andere stelten voorzien te hebben, had Ismael zich die op eenigen afstand van Ocana onder de voeten gehecht, om er voor zijn kleine persoonlijkheid altijd, reuzenschreden mede af te leggen, en er kreken of smalle rivieren mede over te steken, ja des noods te zwemmen, en eindelijk uitgeput van vermoeidheid Valladolid te bereiken, alwaar de Almirante van Castilië zich eenige weken te gast had begeven bij zijn ambtgenoot van Leon.
Hoe hij den weg had gevonden, wist hij zelf niet. Allah zou hem geleiden en het landvolk - voor zoo ver 't niet voor hem wegliep, als ware hij een menschelijke demon - zou hem allicht voorthelpen en van voedsel en drank voorzien.
Hij zag zijn vertrouwen, blijkens het bereiken van de stad, niet beschaamd.
Zoo berooid en ellendig als hij er uitzag, smeekte hij een poorter hem uit te leggen waar de Almirante zich bevinden kon, daar hij dezen moest naderen uit naam der Infante Isabella.
Ismael was ondanks zijn leelijkheid niet eenig in zijn soort, en de poorter wist zeer goed, dat zulke wanstaltige schepselen welkom waren aan de
| |
| |
hoven en er diensten bewezen met alle trouw van den hond.
Hij liet hem den weg wijzen, met den raad zich behoorlijk uit te dossen, alvorens hij voor de rijksgrooten zou verschijnen, daar hij gevaar liep als schooier te worden uitgedreven.
Die raad was gemakkelijker te geven, dan te volgen en ging daarom bij Ismael het eene oor in, het andere uit, totdat hij er de waarheid van moest ervaren, daar de brugwachter weigerde hem de gracht te laten overgaan, die het slot liet kennen als een der voormalige sterkten van Valladolid uit den Moorschen tijd.
Onvervaard nochtans wierp hij zich te water en waagde zich als een David aan den Goliath, die sprakeloos stond over zulk een vermetelheid.
‘Ik heb niets uit te staan met uw heer, doch te meer met zijn gast. Wees dus op uw hoede! Uw weigering om dezen van mijn komst als boodschapper der Infante te verwittigen, zal u het hoofd kosten.’
Niet weinig verschrikt door die verzekering, onderwierp de kloeke figuur zich al brommend aan de noodzakelijkheid.
‘Een boodschapper van de Infante?!’
In een oogwenk was de Almirante, alle grootheid en voorschriften vergetend, op het voorplein, alwaar Ismael uitgeput van vermoeienis en druipnat aan zijn voeten gleed.
‘Koning Henriquez’, prevelde hij, ‘wil haar huwen aan Portugal. Zij is in zijn macht. Red haar voor Arragon. Arragon heeft haar lief en alleen Arragon wil zij huwen.’
| |
| |
De eerwaarde grijsaard riep om hulp, uit vrees dat de zonderlinge boodschapper, die hij evenwel zeer goed kende, den geest zou geven aan zijn voeten.
Doch voordat deze kon toeschieten, had hij zich hersteld om te vervolgen:
‘Ismael moet haar andermaal redden..! Lof en eere zij Allah en zijn Profeet... die hem er toe in staat hebben gesteld den heiligen plicht der dankbaarheid te volbrengen!’
De Almirante ving de laatste woorden niet meer op. Er viel geen oogenblik te verliezen. Op staanden voet moest er raad geschaft worden, zooals hij zijn ambtgenoot van Leon verzekerde, waarop beiden onmiddellijk in nader overleg traden. IJlings werden de edelen, in de stad woonachtig, opgeroepen en straks was besloten ‘ventre à terre’ naar Ocana te rennen met schildknapen en dienaren, welke laatsten een draagstoel met zich zouden voeren.
Don Juan en koning Henriquez bevonden zich juist in een gezelschap, dat allerminst voegde aan hunne hooge waardigheid, en dan ook in alle stilte werd gesmaakt.
Terwijl zij in zetels lagen uitgestrekt, zat, op den grond gehurkt, een Zigeunerin, ijverig en met denkend gelaat de ‘naipes’ te schudden, waaruit zij aan beiden de toekomst moest voorzeggen.
Sedert 1387 was dit op straffe des doods verboden door Juan I van Castilië, en waren zelfs alle kaarten, destijds nog bestaande in plaatjes ivoor of palmhout, verbeurd verklaard.
| |
| |
Niet alleen omdat het volk te bijgeloovig werd, maar omdat hij overtuigd was dat de ‘naipes’ door een boozen geest werden geschikt, zoo telkens men een blik in de toekomst wilde slaan of de vorsten door de ‘naipes’ wilden vernemen, wie hunner den strijd zou winnen.
De heeren der ‘naipes’, die de Zigeunerin door een liet glijden onder het prevelen van allerlei geheimzinnige woorden, waarmede zij den geest van het lot aanriep, stelden voor: Paus Benedictus XIII, keizer Frederik III, Lodewijk XI en Eduard IV van Engeland; de boeren: Philips de Goede, Henriquez van Castilië, Alonzo van Portugal en Boadil van Granada. De vrouwen noemde men naar believen, zoodat zij bij elk spel de namen droegen van de uitverkorenen der spelers; bij het waarzeggen of kaartleggen verschilden ze evenzeer.
Hartenvrouw heette thans Isabella, omdat don Juan wenschte te vernemen, in hoever hij nog hopen mocht Castilië en Portugal te verbinden.
Door een der gunstelingen was de Zigeunerin binnengeleid, zonder dat dit was bespeurd, en even geheimzinnig zou zij weder worden uitgeleid.
Don Henriquez en Don Juan hielden de oogen onafgewend op het orakel gevestigd, doch luisterden niettemin scherp toe naar elk bijzonder geluid of eiken voetstap.
Geen wonder dat beiden ontstelden bij het klinken van signalen tusschen torenwachters en naderend gezelschap.
| |
| |
‘Sluip naar het binnenhof, kruip daar in de opening rechts, en houd u schuil tot ge wordt uitgeleid,’ gebood de koning, terwijl hij de vrouw een goudstuk toewierp. Meteen liet hij den klopper vallen, ten einde den onmiddellijk binnentredenden page van dienst naar den toren te zenden om inlichtingen, zonder dat deze had kunnen bespeuren dat de koning zich niet alleen bevond. Een zware damast zijden gordijn scheidde den ingang van het eigenlijk vertrek, zoodat hij met de pages gesprekken kon houden, zonder dat deze een enkelen blik naar binnen konden slaan.
In het vertrek ter andere zijde van het lasthuis, Isabella met hare vrouwen ingeruimd, hadden de signalen mede schrik verspreid.
Voorbereid op broederlijk verraad, hoewel zij omtrent Portugal's bedoeling volkomen gerust was, haastte Isabella zich een harer vrouwen te zenden naar don Francesco, opdat zij mocht vernemen wat er gaande was. Don Francesco spoedde zich oogenblikkelijk zelf naar den toren.
De banier van den Almirante was hem te bekend dan dat hij niet alle ongerustheid kon verjagen en de Infante voorbereiden op een vermoedelijk persoonlijk bezoek van den hooggeëerden grijsaard, die met een geheelen stoet van edelen in aantocht was.
Inmiddels berichtte de page den koning dat er met een witten doek was gewuifd, op welken vriendschappelijken groet hij gelastte den voorrijder te woord te staan, en in geval er vriendenbezoek mocht zijn, de brug neer te laten en de poort te openen.
| |
| |
Vriendschappelijker bezoek dan dat van een Almirante viel er voor een koning niet te wachten, maar Henriquez kende zeer goed de verkoeling, die zijn voormalige vriendschap had ondergaan; hij begon dus den Almirante van lieverlede te beschouwen als persoonlijken vijand, als mede saamgezworenen tegen den kroondrager en daarom was de naam van den bezoeker hem een wanklank.
Wat kon hij hebben te melden of te vragen onder vier oogen nog wel, want geheel de ridderschap bleef in den zadel op het voorplein, als zou de terugrit zoo dadelijk worden ondernomen.
Hij was zoo zeer met die vraag vervuld dat hij niet opmerkte hoe allen afstegen, nadat de Almirante was binnen gegaan, om in allen eenvoud, gelijk een leger te velde, te maaltijden van den proviand, dien elke schildknaap voor zijn meester had mede genomen en nu kwam aanbieden.
Geheel gerustgesteld, snelde Isabella met dona Beatrix naar een der balkons ter voorzijde, om zich niet weinig te verlustigen in het blij gejuich der geheele ridderschap bij hare verschijning, en in de aardige tooneelen die het maaltijden opleverde, nadat zij zich in een der vensternissen had terug getrokken ten einde de heeren niet te hinderen.
De Almirante had zijn stofmantel afgeworpen en den koning vrijheid doen vragen hem te mogen naderen als - ruiter.
Wel was de zooveel ergernis wekkende etiquette
| |
| |
door Henriquez verbannen op Ocana, doch eene of andere luim kon hem die bijzonderheid over het hoofd doen zien. 't Was daarom beter elke aanmerking, gegrond of niet, te voorkomen, terwijl Henriquez er tevens uit kon afleiden dat het bezoek geen bloote plichtpleging ten doel had.
‘'t Is volstrekt onnoodig u te verwijderen, don Juan! Hetgeen de Almirante mij te zeggen heeft, zal ik niet voor u hebben te verbergen. Blijf dus!’ voegde de koning zijn gast toe. En zoo dwong hij dezen onwillekeurig getuige te worden van de trotsche bejegening, die hij van den bezoeker stond te ondergaan, want de Almirante verachtte den man niet weinig, die zijn vrouw en kind had opgeofferd aan een kroon, welke zoowel geestelijkheid, adel, als steden voor het meerendeel hem hadden willen ontnemen zonder bloed te vergieten, en die nu nog zijn zuster, die hem op den troon had gehandhaafd, in een hinderlaag had gelokt, om haar tegen haar wil te doen huwen met een vorst, wiens liefde zij verwierp.
‘Heer koning!’ sprak hij ernstig, na een lichte buiging, ‘wil mijn leeftijd van het door u voorgeschreven ceremonieel der zoo moeilijke kniebuiging ontheffen, en mij eenvoudig gehoor verleenen als boodschapper van Leon en Castilië.’
‘Laat me u dan eerst mededeelen, Excellenzia, dat ge u bevindt in tegenwoordigheid van den troonopvolger van Portugal, don Juan!’ en hij wees op zijn gast.
‘Dan vooraf mijn eerbiedige groet aan Portugals
| |
| |
aanstaanden koning!’ hernam de Almirante met een tweede buiging tot dezen.
‘En nu uw boodschap?’
‘Wij renden rusteloos voort om u te eerder te verwittigen, dat wij zulk een hooge waarde hechten aan leven en welzijn van de weeze van Averilo, als dat onzer aanstaande koningin, dat wij haar in ons midden wenschen. Het koninklijk hof van Leon heeft de regeering van Valladolid reeds ingericht, om de Infante overeenkomstig hare aanstaande waardigheid te herbergen, zoodat wij als afgevaardigden herwaarts zijn gekomen om haar naar hare nieuwe woonplaats te begeleiden.’
Op welk nieuw voorstel don Henriquez zich ook mocht hebben voorbereid, ten einde in 't rustig bezit te blijven zijner kroon, allerminst op een dergelijk.
't Geleek hem het voorteeken eener volstrekte onttroning.
Alzoo antwoordde hij:
‘'t Is wel wat zonderling een zuster, bij haren eenigen broeder te gast, zoo plotseling een ander verblijf aan te bieden, Excellenzia. Indien hij daarin onverwijld toestemde, zou men hem alleszins mogen verwijten, geen prijs te stellen op de tegenwoordigheid zijner zuster. Daar nu van het tegendeel slechts sprake kan zijn, zal mij wel worden veroorloofd haar vertrek tot nader te verdagen.’
‘Indien ik zonder de Infante terugkeer, zal men allicht denken aan tegenstand van 's konings zijde om een wensch zijner rijksgrooten te vervullen, die niet
| |
| |
dan na rijp overleg ter zijner kennisse wordt gesteld. Duizenden zullen de honderden vervangen, die mij uit vrije beweging hebben vergezeld, om de Infante tot eerewacht te verstrekken. In 's konings eigen belang - hij weet toch hoe weinigen hem genegen zijn - verzoek ik daarom ernstig niet te worden weerstreefd, maar dat mij vrijheid worde gegeven der Infante voor te stellen ons onverwijld te vergezellen naar Valladolid, welks poorters reeds op den uitkijk staan naar de komst der zoo hoog geëerde weeze van Averilo.’
‘Mijne rijksgrooten schijnen besloten mij niet alleen alle macht te ontnemen, maar zelfs het genoegen te betwisten een eenige zuster te herbergen. Zij heeft deelgenomen aan de eerste jacht. Nu ik ter harer eere eene tweede uitschreef, waartoe nog meer gasten worden verwacht... nu zou ik haar moeten zien gaan...? Dat nooit! Dat zij blijve tot na de jacht! Niet waar, don Juan, wij kunnen hare alles en allen bezielende persoonlijke tegenwoordigheid niet bij ons feest ontberen... terwijl zij zelve er zich veel genoegen van voorstelt...’
‘Er valt over zulk een punt, mijns inziens, niet te redetwisten,’ verzekerde don Juan.
‘Indien de Infant van Portugal zich een vriend wil betoonen van don Henriquez van Leon en Castilie,’ hernam de Almirante, ‘dat hij hem dan aanrade geen misbruik te maken van de zoo vaak reeds op de proef gestelde welwillendheid zijner edelen, daar ook deze hare grenzen heeft.
| |
| |
‘De Infant van Portugal,’ antwoordde don Juan, ‘kan moeilijk dien raad opvolgen, daar hij door het vertrek der Infante oneindig meer teleurgesteld zou zijn dan de koning zelf. Uw Excellenzia verneme, dat hij zich de Infante van Leon en Castilië tot gemalin wenscht, en zijn huwelijksaanzoek reeds door den gezant van Portugal in bevoegde handen gesteld moet zijn.’
‘Die bevoegde handen hebben geenerlei aanzoek ontvangen, don Juan, en, zoowel namens de Infante als namens de rijksgrooten van Leon en Castilië, zouden zij afwijzend hebben moeten beschikken op het vereerend aanzoek.’
‘En dat waarom?’ vroeg don Juan hoog.
‘Niet om eenige persoonlijke reden, don Juan! maar omdat Leon en Castilië de Infante volstrekt vrij laten om te beschikken over hart en hand. De keuze der jeugdige vorstin is buitendien reeds gevestigd en zal voorzeker goedgekeurd worden door heel de natie.’
‘Wij hebben ons om de goed- of afkeuring der natie niet te bekommeren,’ viel thans don Henriquez in, ‘dewijl wij uitdrukkelijk tot voorwaarde hebben gesteld, bij haar verheffing tot onze erfgename, het recht ons voor te behouden haar uit te huwelijken aan wien wij als koning, voogd en broeder dit wenschelijk zouden achten.’
‘Juist!’ bevestigde don Juan. ‘De smaad, die Portugal in koningin Juano verduurt en door de rijksgrooten is veroorzaakt, kan alleen worden uitgewischt door een huwelijk tusschen de beide troonopvolgers.’
| |
| |
‘'t Is mogelijk, dat aldus de meening is van den koning van Portugal, doch mijnerzijds verzeker ik namens adel, geestelijkheid en volk van Leon en Castilië dat het zich eer tot een voldoening, gewapenderhand, zal laten vinden, dan zich andermaal met Portugal te vermaagschappen, na het onwaardige gedrag zijner dochter.’
‘Ge waagt het een broeder te verwijten, hetgeen een zuster, die haast zijn moeder kon zijn, misdeed!’ barstte don Juan uit. ‘Verachtelijk de man, die zich van zulk een onedel wapen bedient.’
‘'t Is niet hoffelijk, doch vaak noodzakelijk elkander de waarheid onverbloemd te zeggen. Don Juan zal dit erkennen, indien hij mijn leeftijd zal hebben bereikt.’
‘Wij hebben reeds meermalen verzocht ons te verschoonen van zedelessen. Ga!’ gebood don Henriquez, bleek van ergernis.
En de moedige Castiliaan ging, om zich dadelijk te doen geleiden naar de Infante.
Overtuigd dat hij haar zou bezoeken, zat Isabella hem reeds te wachten. Als trad haar vader binnen, zoo snelde zij den eerwaardigen grijsaard te gemoet.
Hij vatte verheugd de beide handen, die zij hem toestak en kuste ze eerbiedig.
‘Maak Leon en Castilië gelukkig door u aan zijn Almirante toe te vertrouwen, prinses. Te paard of in de draagkoets, die wij reeds medebrachten, zullen wij u in triomf naar Valladolid geleiden, niet alleen om er u te behoeden voor een huwelijk tegen uw zin, maar
| |
| |
om u te spoediger te vereenigen met den vorst uwer keuze.’
‘Gaarne, o zoo gaarne, geef ik mij geheel aan uwe leiding over, Excellenzia. Uwe uitnoodiging komt zóo als geroepen, dat ik er mij dubbel over verheug.’
‘Uw Altezza kan er uit afleiden, dat wij den boodschapper onmiddellijk zijn gevolgd.’
‘Mijn boodschapper...?’
‘Ismael... de gek... is ons immers gezonden?’
‘Ismael? hij...? Wij hebben hem gemist, doch niet een heeft vermoed dat hij mij zulk een onschatbaren dienst bewees.’
‘Dan hoop ik dat zijn trouw niet door den dood zal worden bekocht, prinses, want hij viel aemechtig neder, na mij te hebben gemeld wat hier gaande was.’
‘Ach, die arme! Geen trouwer hart klopte ooit voor de weeze van Averilo. Mijn vreugde u te mogen vergezellen en Ocana te verlaten wordt overschaduwd door de vrees, dat hij zal zijn bezweken om mij te redden.’
‘Laat ons hopen dat alleen overmatige vermoeidheid hem deerde. Dan zal rust hem wel herstellen en hij misschien de eerste zijn, die u mag welkom heeten in Valladolid.’
‘En wanneer is het vertrek bepaald?’
‘Dit te bepalen staat aan de Infante.’
‘Wij zijn reeds voorbereid op een vlucht, indien mij te veel dwang mocht worden opgelegd. De beide trouwe Bovadilla's zijn beiden steeds op hunne hoede.’
‘Wij brachten een draagstoel mede.’
| |
| |
‘Een draagstoel? Toch niet voor mij!’ schertste zij. ‘Dona Beatrix en ik zijn beide flinke ruiters, mits op onze eigen muildieren. Ik ben zoo aan mijn Ricci gewoon, dat wij het niet buiten elkaar kunnen stellen, ja, dat ik niet van de eene plaats naar de andere zou kunnen gaan zonder dien trouwen makker.’
‘Terwijl onze koningin zich gereed maakt,’ hernam de Almirante hoffelijk, ‘zullen de edelen, die haar tot eerewacht verstrekken, genoegzaam zijn uitgerust om den terugtocht te ondernemen.’
‘Ik zou mijn broeder gaarne vaarwel zeggen, zoo mogelijk onder uw geleide, Excellenzia, om den schijn te weren als ontvlood ik hem, nu wij zoo vredelievend van elkander kunnen scheiden.’
De Almirante boog. Ongaarne bekende hij minder vriendschappelijk den koning verlaten te hebben, toen dezen terstond een page werd gezonden, met het voorstel de Infante ten afscheidsbezoek te ontvangen.
Don Henriquez had zich nooit derwijze ontstemd gevoeld, dan toen de eene page den anderen de boodschap had overgebracht en de laatste hem die herhaalde.
Don Juan had niet kunnen zwijgen op de beleedigende afwijzing, al had de Almirante hem niet willen krenken. Zijn wrok ontwaakte geheel, nu hij het doel miste waarom hij dien had versmoord. Hij overlaadde Henriquez met verwijten over de smadelijke wegzending zijner veel oudere zuster, naar wier schuld of onschuld nooit was onderzocht. Met de bedreiging te zijner tijd een schitterende weerwraak te nemen, verliet hij het
| |
| |
vertrek om er niet weder te keeren, want onmiddellijk gaf hij bevelen tot de terugreis.
Henriquez had geen moed het bezoek zijner zuster te ontduiken, tegenover den Almirante en het aantal edelen, dat zich niet eens verwaardigde hem te groeten, toen hij, door het rumoer naar een venster gelokt, zeer goed zichtbaar moest zijn geweest voor allen.
Met zekere wanhoop klemde hij zich aan de kroon vast, die niemand hem meer scheen te gunnen, en die hij van nu aan alleen verschuldigd zou blijven aan Isabella's weigering om er zich mede te tooien, zoolang hij leefde.
Toch kon hij zich te weinig beheerschen om haar niet met verwijten te ontvangen, en wel ondanks de tegenwoordigheid van den Almirante onder zulke hevige bewoordingen, dat deze hem moest herinneren dat elke beleediging, der Infante toegevoegd, als tot de rijksgrooten was gericht.
‘Laat ons als vrienden scheiden, broeder, ter wille van de nagedachtenis des konings, die toch ons beider vader is geweest. Zoolang gij regeeren wilt - wees er van verzekerd - zal uwe zuster uwe eerste onderdaan zijn en blijven, mits gij niet eischt dat zij zich vernedere door een huwelijk uit berekening.’
‘Laat me.!! Laat me..! Ge spant toch allen tegen mij samen! 't Ware beter geweest indien ik u nooit had uitgenoodigd mij te komen bezoeken. Don Juan en zijn vader waren dan onder alles mijn vrienden gebleven.
| |
| |
Om uwentwil zijn zij thans mijn vijanden,’ verweet hij den Almirante.
‘Ik draag dit verwijt ootmoedig omdat elk eerlijk man zou hebben gesproken gelijk ik gesproken heb,’ antwoordde de grijsaard onverwijld.
‘Weiger mij de hand niet, Henriquez!’ hernam Isabella, ‘opdat wij elkander in der minne mogen gedenken. Ik zal nimmer vergeten, eenige zuster des konings te zijn.’
Toen stak hij haar de hand toe en kuste haar op het voorhoofd.
‘Uw goedheid zou zelfs een demon ontwapenen,’ prevelde hij. ‘Vaarwel dan, doch herinner u dat ik nooit afstand heb gedaan van het recht om u een gemaal te kiezen, nu hij met u de kroon zal dragen van Leon en Castilië.’
‘Ik heb daartoe don Ferdinand van Arragon gekozen,’ verzekerde zij beslist.
‘Met volle goedkeuring van adel, geestelijkheid en steden,’ viel de Almirante in, zonder zich te bekreunen om de ontsteltenis, die de geheele houding des konings teekende, want hij haatte Arragon met doodelijken haat, en de half blinde koning verachtte niemand zoo diep als don Henriquez.
‘Wij zullen zien!’ antwoordde hij alleen. ‘Wij zullen zien!’
Nogmaals stak zij hem de hand toe.
Door de Almirante naar hare vertrekken teruggeleid, maakte zij zich ijlings reisvaardig.
| |
| |
Intusschen hadden de edelen zich gevoed en gedrenkt en was ook aan de paarden en muildieren het noodige toegevoegd.
Allen zaten weder op, toen Isabella aan de hand van den Almirante op het terras verscheen.
Een oorverdoovend gejuich deed zoowel don Henriquez als don Juan in eigen vertrekken de vuist ballen en bedreigingen prevelen, die nimmer zouden worden vervuld.
De gevederde hoeden der edelen, de banieren, waarop de onderscheidene geslachtswapens waren geborduurd en met linten en strikken getooid, kwamen in een oogwenk in beweging, en werden her en der gezwaaid onder aanhoudend gejubel ter eere der jonkvrouw, tot godheid schier verheven om het verlaten lot, dat zij had verduurd als weeze van Averilo.
Reeds nu zwoeren allen haar trouw onder de boogvensters van 's konings eigen vertrekken, zoodat Isabella den Almirante moest smeeken toch stilte te gebieden en den koning te sparen, voor wien elke kreet een besmaling moest zijn.
Doch met den besten wil was er geen stilte te bewerken. De Almirante kon niet alleen niet aan 't woord komen, maar zijn wenken werd uitgelegd als aanmoediging om alweder en alweder aan te heffen:
‘Heil! heil Isabella!’
Eindelijk had zij Ricci, die verschrikt de ooren spitste, geheel ongewoon als de viervoet was aan zooveel rumoer, bestegen, en toog zij naast den Almirante
| |
| |
aan de spits der opgewekte en verheugde Cavalero's over de brug.
Dona Beatrix volgde tusschen haren broeder en don Aquirol met de beide moorsche pages, terwijl het dienstdoend personeel met den bepakten wagen den stoet zou inhalen, zoodra de verschillende reiskisten waren opgeladen.
Allen sloegen de handen aan het werk, recht blij het koninklijk slot te kunnen verlaten, doch niettemin steeds beducht dat een of andere gril des konings hen zou dwingen te blijven.
Nog eenmaal wendde Isabella zich om, ten einde den blik te doen weiden over het slot, zonder nog de volheid van het gevaar te kennen, waaraan zij als door een wonder ontsnappen mocht.
Immers alle beschikkingen waren genomen, en de aartsbisschop van Sevilla reeds aangekomen om haar dien zelfden avond, ondanks te vreezen tegenstand, te huwen aan don Juan.
Gelijk hij de apen had verschalkt en in den rug aanviel, zoo zou hij ook de kronen van Leon en Castilië hebben bemachtigd.
In hoever dit goed- of kwaadschiks zou gelukken, had hij uit de ‘naipes’ willen vernemen.
De onverhoedsche storing had hem reeds voorbereid op mislukking, doch op een zoo spoedige en algeheele was hij weinig verdacht geweest.
|
|