| |
| |
| |
VII.
Ondanks den ijver om alle ongeloovigen tot Christus te brengen - vrucht van de verschillende kruistochten - en hen daardoor de eeuwige gelukzaligheid deelachtig te doen worden, waren koningen en volkeren, sedert eeuwen Christelijk genoemd, daarom niet juist voorbeelden van Christelijke deugd en den Muzelman ten voorbeeld.
De uiterlijke Godsvereering mocht, voor zoo ver ze door de verschillende kerkvergaderingen was vastgesteld, met nauwkeurige stiptheid worden gehandhaafd, inzonderheid ter plaatse waar de nauwgezetheid van den Mahomedaan in de uitoefening van zijn godsdienst van nabij kon worden gadegeslagen, de innerlijke toestand, de Christelijke samenleving of maatschappij liet nooit zooveel te wenschen over, en de godsdienst werd nooit met zulk een volstrekte ontaarding bedreigd als in Espana onder de regeering van Henriquez den Vierde.
Wel hadden de strenge leefregels der monniken er voorheen ontzag en eerbied ingeboezemd, maar allengs werden ook deze verwaarloosd bij gebreke aan tucht, die wel is waar in geschrifte bestond, maar nooit gehandhaafd, vervallen was tot doode letter.
| |
| |
De Arabische weelderigheid was te verleidelijk en velerlei, aan de heroveraars des vaderlands onbekend zingenot te moeilijk te wederstaan voor hen, die aan zoovele ontberingen gewoon waren geworden, zoodat de meest eerwaarde voorgangers dreigden te bezwijken voor het lokaas der verschillende Moorsche hoven, in stand gehouden door de Christen-overwinnaars, tot welke zij onmiddellijk behoorden, ondanks of wel krachtens hunne kerkelijke waardigheid. Kerk en Staat staken elkander van lieverlede minder naar de opperheerschappij, dan dat zij wedijverden en het van elkander zochten te winnen in pracht en praal. De rijk ingerichte Mesdojyets konden, heropend als Christelijke bedehuizen, niet meer gelijk worden aan de eenvoudige tempels, die de vervolgde Christenen tot dusver hadden gediend ter uitoefening van hun godsdienst naar geest en waarheid, in navolging der Apostelen.
De hulde en eer, Allah en diens grooten Profeet bewezen in aardsche weelderigheid, moest ook den God der Christenen welkom zijn. Van dezen kwamen immers alle goede gaven, alle bekoring des levens. Niets billijker dan er Hem een deel van te offeren in het huis der gebeden. Ja, wel beschouwd mochten die offeranden niet achterwege blijven tegenover de bekeerlingen, die aan alle pracht gewoon, allicht zouden kunnen wanen dat de Christen zijn God minder hoog stelde dan de Mahomedaan den zijnen.
Wel is waar leerde hetgeen er van de geschiedenis was bewaard, dat Constantijn, eerste Christenkeizer, de
| |
| |
kerk met eigen keizersluister had omstraald, doch al die luister was met het Romeinsche rijk ondergegaan. Niets was er gespaard gebleven door de schendende hand van het barbarisme.
Even onverhoeds als de keizerspraal der kerk was vernietigd geworden in de algemeene verwoesting, even onverhoeds scheen de Godheid zelve haar terug te schenken in alle schatten van den Muzelman, zoodat de bedehuizen slechts waren te wijzigen en te wijden.
De gemakkelijkheid waarmede de weelde der Romeinsche kerk, die zich elders niet andermaal tot zulk een luister had kunnen ontwikkelen, verworven was, de rijkdom die aan de Mesdojyets verbonden was, dank zij vermogende priesters, moesten nog verderfelijker invloed uitoefenen op de geheel verarmde geestelijkheid van het aloude Espana, die alles had opgeofferd om de ridderschap in soldij te kunnen nemen en met deze mede uittoog ter herovering van verloren gebied.
De bijzondere goederen van kloosters werden uitgeloofd aan wien zich het meest onderscheidde in den krijg om het geloof. Geen ridder die zich niet beijverde het ordeteeken te verdienen, dat zelfs recht gaf op de volle inkomsten der kloosters of abdijen, die daardoor van lieverlede uit de handen der geestelijkheid overgingen in die der edelen.
Geheel tot armoede vervallen, viel het niet moeilijk strenge leefregels te eerbiedigen en vasten te houden
| |
| |
waar niet was te eten. Doch viel het gemakkelijk zich van alle weelde te spenen bij ontstentenis van alles wat aan weelde deed denken, nauwelijks zag men zich die als door een wonder toegevoegd, of men baadde er zich in, en vadsigheid en gemakzucht verjoegen werklust en dienstijver.
De eerste bisschoppen van het heroverd vaderland waren bovendien geen geestelijken, als uitverkoren door de Godheid zelf voor hun taak, die zich uit inwendigen drang lieten wijden tot priester, maar gunstelingen van de opperhoofden, die van lieverlede koning geworden, als zoodanig geestelijke hoofden konden aanstellen of ter benoeming voordragen aan den Paus. Voor het meerendeel waren het dus moedige krijgers, die zich lieten zalven om de voorrechten aan den gewijden stand verbonden.
Ook werden bekeerlingen van aanzienlijke huizen, die als invloedrijke mannen honderden tot den doop zouden kunnen bewegen, beloond met kerkelijke prebenden.
Muzelman geboren en opgevoed, mochten velen Christus boven Mahomed gaan stellen, ware 't slechts om zijne verschijning van wel zes eeuwen vroeger, zij bleven niettemin in opvatting en levensmanier Mahomedanen.
Het viertal vrouwen, ieder hunner bij de wet toegekend, moest tot éen worden verminderd, maar daar de Senora toch vrouwelijke dienstboden behoefde, verwisselden de overigen slechts van naam.
| |
| |
Aanvankelijk kon er slechts gelet worden op het uiterlijk, wilde men niet te werk gaan als andere Wandalen.
Gelijk de wereldgeschiedenis leert hoe in tijden van overgang en hervorming het oude en het nieuwe zich vermengen, en de oude zuurdeesem nog blijft voortwoekeren, zelfs nadat deze geheel uitgewerkt schijnt te hebben, zoo bleef ook velerlei, dat den Arabier als mensch onteerde, voortwoekeren onder de bekeerlingen, wier overgang bloot vormelijk was en doorgaans geschiedde uit vrees voor pijniging of straffe des doods.
Wel deed eensklaps de onbeschaafdheid der slechts op herovering belusten een reuzenschrede voorwaarts door de reeds gerijpte vruchten, die er van de Oostersche beschaving vielen te oogsten, doch de zegen van dien oogst kon den vloek niet vernietigen aan slechte voorbeelden verbonden.
De deugden bleven onopgemerkt, de ondeugden der overwonnelingen werden nagevolgd, en een nooit aanschouwde zedeloosheid en ongebondenheid - tenzij die in het oude Rome - kenmerkte juist de dagen, waarin de bekeering van den Muzelman en diens algeheele uitroeiing, in het oudsher Christelijk Espana, levensdoel was van alle hoofden en voorgangers en geheel de ridderschap.
't Was daarom, dat ongeveer ter helft der XIIee eeuw een klein maar zeer ernstig gedeelte der Portugeesche geestelijkheid zich richtte tot den Paus, met de bede hun te veroorloven een eigen rechtbank in te stellen, opdat
| |
| |
al wie de wijding had ontvangen en zijn ambt onwaardig werd, niet langer zich beveiligd kon rekenen tegen elke rechterlijke vervolging, alleen om zijn kleed.
Want wie het waagde een geestelijke voor een vierschaar te dagvaarden, wachtte den kerkelijken banvloek in al zijn afgrijselijkheid.
Deze bepaling maakte onwaardige dienaren der kerk te driester om zich alles te vermeten, wat een leek met zijn hoofd zou moeten betalen.
De monniken bekreunden zich allerminst om een tucht, die toch niet werd gehandhaafd; zij verzuimden alle studie, terwijl misdadigers, die des doods schuldig waren en blijkens hunne onkunde tot de heffe des volks behoorden, zich lieten wijden om zich in de kloosterpij niet alleen veilig te gevoelen, maar van alle vervolging ontslagen te worden.
Klacht op klacht over dit schromelijk en onteerend inkruipsel uit gebrek aan voldoend toezicht had Rome reeds bij herhaling verontrust, en den Paus alleszins doen inzien dat een hervorming van alle geestelijke instellingen allernoodzakelijkst was.
De eer der kerk niet alleen, maar geheel de godsdienst stond verloren te gaan, indien de kerkelijke tucht niet werd hersteld, en het geestelijk kleed op den duur bescherming zou blijven bieden tegen aardsche gerechtigheid.
Toch konden wegens de groote menigte onmogelijk allen, die het droegen, worden gedaagd.
Het verzoekschrift der Portugeesche geestelijkheid
| |
| |
werd dus niet alleen toestemmend beantwoord, maar het ontwerp reeds bij voorbaat zeer toegejuicht door het eerste Concilie, dat er werd gehouden.
En ziedaar eenige mannen, met den ijver en den eenvoud der Apostelen bezield, niets voor oogen hebbende dan een schromelijke ontheiliging van hun ambt voortaan te beletten, hervormers op húnne wijs, krachtens den eisch húnner dagen, aan het werk getogen tot oprichting van hetzelfde heilig gerecht, dat, naar gelang het ontaardde van zijn oorspronkelijke bestemming en in handen viel van de dweepzucht, zulke noodlottige gevolgen zou hebben, niet alleen voor Portugal, Castilië en Arragon, maar zelfs voor de geheele wereld, die zich aan den schepter van een Karel V zou moeten onderwerpen.
Gelijk de koningen bij Gods genade ten troon stegen, zoodra een veste op de Mooren was heroverd, en het volk meende dat van oudsher God de koningen had geroepen en aangewezen, doch in een volstrekt duister rondtastte omtrent het verleden, zoo lette het zelfs te weinig op de verschijnselen zijner dagen, dan dat niet reeds een volgend geslacht in den waan zou hebben verkeerd, dat het heilig gerecht mede van oudsher had bestaan en door God zelf ingevoerd was tot handhaving van zijn dienst en dien van Christus.
Toen Castilië zich vermaagschapte met Portugal en een eerste Portugeesche vorstendochter als koningin van Castilië een eigen biechtvader medebracht, werd alras in Castilië een vertakking ingesteld van het Portugeesche
| |
| |
heilig gerecht, dat, dadelijk door den Paus gewijd, onder onmiddellijk toezicht van Rome werd uitgeoefend.
Geen Castiliaan, die naar de herkomst vragen zou, of er zelfs aan dacht wie het kon hebben ingesteld, of van wanneer het dagteekende.
De geestelijkheid had de invoering met leede oogen waargenomen, zelfs zulk een tegenzin geopenbaard in die overbrenging in hun midden, dat de koningin wel beseffen moest hoe zij er zich door gekwetst gevoelde.
Werkelijk gevoelde zij zich niet alleen in de oogen des volks verkleind, maar ook onteerd, en besloot zij alle man op te roepen om het bewijs te leveren dat een heilig gerecht in Castilië volstrekt overbodig was.
Op aansporing der aartsbisschoppen tot een waardige leefwijze, en bekend gemaakt met de ontzettende vonnissen, die het heilig gerecht velde, zooals: levend te worden verbrand, beijverden alle monniken zich het vertrouwen hunner hoofden niet te beschamen en door een voorbeeldig gedrag de overbodigheid van de rechtbank te bewijzen.
Alzoo bestond het heilig gerecht in Castilië, doch bij gebrek van aanklachten werd zijn bestaan van lieverlede vergeten en hoopten de verschillende aartsbisschoppen bij de troonsbestijging van don Henriquez, het geheel te zien verdwijnen als een vlek op de geestelijkheid.
Koning Henriquez was aanvankelijk niets aangenamer dan de geestelijkheid aan zich te verplichten.
| |
| |
Beschuldigd van in een driftig oogenblik zijn jeugdige stiefmoeder, die zijne liefdesbetuigingen met waardigheid afwees, een slag te hebben toegebracht, die haar waanzin zou hebben veroorzaakt, begreep hij, schuldig of niet aan de zoo ontzettende ramp, die geheel het hof er door torschte en de arme vrouw veroordeelde om in plaats van een gelukkige schrandere koningin een voorwerp van algemeene deernis te worden, zich voor de geestelijkheid te moeten wachten, en vooral voor de rechtbank, die krachtens hare instelling alle gezalfden dus ook hem ter verantwoording zou kunnen roepen.
Met een enkelen pennetrek hief hij het heilig gerecht dus op.
Nooit had hij zich over die stoute daad beklaagd, die hem zonder voorspraak zijner aartsbisschoppen stellig den banvloek op den hals zou hebben gehaald over zulk eene wederrechterlijke handeling.
Sedert het zoo onverhoeds uiteinde van Pedro Gironi - zoogenaamd bezweken, als gewoonlijk een offer van den verzengenden wind - begon hij zich over de opheffing te verontrusten.
Wat door God zelf was ingesteld, had hij gewaagd te vernietigen!
Hij had dus de Godheid vertoornd, gelijk Toledo hem vroeger meermalen om andere daden verzekerd had.
Toen had hij met dergelijke verzekeringen den draak gestoken. Doch toen was hij nog een zorgeloos jeugdig vorst, die het leven genoot met alles wat het
| |
| |
een koning in den schoot wierp, die over alle schatten der aarde scheen te gebieden.
Hij had slechts te wenschen naar eenig bezit en hij bezat het. De dolste invallen werden als op den wenk eens toovenaars uitgevoerd.
En zoo was hij alle genot, zóo overvloedig gesmaakt tot walgens toe, moede geworden.
Het eenige wat hem gehinderd had was zijne kinderloosheid. Doch ook een kind was hem eindelijk geboren, en in plaats dat sedert zijn gemoed ten volle bevredigd was geworden, werd het keer op keer verontrust.
Tegenspoed op tegenspoed had het kind mede ter wereld gebracht, het kind waarom hij zeventien jaren had gezucht!
Daar moest een oorzaak voor zijn op te sporen.
't Liet geen twijfel, hij had zich misgrepen aan het heilig gerecht. Zelfs de volkshaat jegens zijn kind moest er de vrucht van zijn.
Terwijl een ander vorst, door dezelfde vrees verontrust, met een enkelen pennetrek de opheffing zou hebben herroepen, zocht hij sedert naar krachtiger middelen ter verstrooiing zijner sombere overdenkingen.
Trouwens tot de herinrichting van de rechtbank behoorde een moed, die hem volstrekt ontbrak.
Niet alleen zou hij de geheele geestelijkheid, zelfs den aanhang van Sevilla tegen zich in 't harnas jagen, maar gevaar loopen dat deze uit niet te veroordeelen wrok hem dagvaarde om een of ander licht vergrijp, of
| |
| |
dat ook deze hem openlijk vervallen verklaarde van den troon. Ook daartoe bezat het gerecht de macht. En zijn geweten verzekerde maar al te luid, dat tien-zoo niet honderd duizenden zouden juichen in zijn val, en geen honderd hem zouden zoeken te handhaven, maar veeleer medewerken om alles wat hij in het verborgen had gedaan in het openbaar te wreken.
De verjaring van de geboorte der kleine naderde andermaal. Dit scheen hem een uitstekende gelegenheid om een aaneenschakeling van feesten uit te schrijven, die hij enkelen uit zijne omgeving slechts had op te dragen om zeker te zijn van welslagen.
Don Bertrand de la Cueva zelf beloofde heel Toledo ditmaal in verrukking te brengen en alle veeten te doen vergeten door het ongewone, dat hij te aanschouwen hoopte te geven, bij gelegenheid reeds der jaarlijksche herinnering aan de vlucht van Maria en Jozef met het kindeke Jezus.
Naarmate de dag dier kerkelijke herdenking naderde, spande zich de verwachting van groot en klein en scheen werkelijk elke veete bijgelegd.
De honderd kerkklokken galmden, met de zware der kathedrale, weder om het luidst en zoo lustig mogelijk, terwijl het volk te hoop liep om de pracht te aanschouwen, die voor het eerst ter algemeene aanschouwing zou worden gegeven behalve aan hen, die toegang hadden tot het Alcazar.
Dit toch was opgevuld met kostbaarheden, den Mooren van lieverlede ontnomen, niet alleen in ernsti- | |
| |
gen krijg als rechtmatigen buit maar ook door struikrooverij, die oogluikend werd toegelaten - hoe streng ze ook bij de wet was verboden - mits zeker gedeelte van de prooi het Alcazar slechts verrijkte.
Don Henriquez had gezworen dat zijne zoo spade geboren dochter, als koningin van Leon en Castilië, de rijkste vrouw van de wereld zou heeten, bij wier paleis op de rots geen tweede moest zijn te vergelijken.
De weidsche zalen waren bespannen met ragfijne weefselen, wier grillige arabesken de bewondering wekte van elk oog dat er aan werd gekluisterd.
Gelijk de Chinees kende ook de Arabier reeds vroeg de zijdeworm en met den vlassigen, glanzenden draad werden kunststukken gemaakt, die schier later niet door het penseel waren na te bootsen en door geen Noordervolk ooit waren gezien.
Enkelen waren evenwel in de paleizen der Bourgondiërs te vinden, omdat Isabella van Portugal ze in 1430 in haren bruidskorf had meegebracht en als hertogingravin van Brabant en Vlaanderen zelden een gelegenheid liet voorbijgaan, om ze aan de handelaren in de verschillende weefselen of aan hunne reizigers te bestellen van af den oorspronkelijken aanleg, opdat Vlaanderen de Moorsche wijze van bewerking zou kunnen navolgen.
Geen wonder dat de Vlaamsche getouwen welhaast in het Noorden den toon konden geven aan alle weverijen.
Vlaanderen mocht ze reeds kennen, het volk van Toledo of geheel Espana zelf had ze nog nooit aan
| |
| |
den openbaren weg kunnen bewonderen, dan nu zij moesten dienen om een optocht op te luisteren, door de hovelingen geordend, wie het onverschillig was of een waardig of onwaardig vorst ten troon zat.
't Was dan ook een bijster lichtzinnige stoet, die zich zelfs had gedekt met de zijden weefselen, ineengewrongen tot tulband, en de ridderdracht had verwisseld met den Moorschen kaftan, om een omgang te houden met een reusachtig boekdeel, waarop met groote letters geschreven stond ‘Koran.’
Uit het gewijde boek van den Muzelman werd voorgelezen onder het gerinkel der zotskappen, der triangelaars en tamboureerders, thans nog versierd met de halve maan van den Mahomedaan, terwijl anderen dansten en buitelden en allerlei kapriolen maakten om het volk te doen lachen en juichen bij de verschijning van koning Boadil van Granada, in ketenen geboeid, te midden van een tweede groep.
Deze prijkte de halve maan niet alleen op het hoofd, maar ook aan de schouders, en moest voorstellen dat Granada reeds overwonnen en de Mahomedaansche godsdienst vernietigd was.
De gewaande koning Boadil werd gevolgd door zijn geheele vrouwenstoet, mede in ketenen geklonken. Tot dien vernederenden omgang hadden zich adellijke vrouwen verlaagd om koning Henriquez te believen en de misnoegden te grieven, die zich door den dood zelf zoo deerlijk gefopt hadden gezien en zoo flink bestraft waren geworden over de vermetele onttroning in effigie!
| |
| |
Mahomed werd achter een tweede groep dames, ‘houri's’ voorstellend, uit zijn paradijs met zweepslagen voortgedreven door een jonge vrouw en een knaapje op een ezel gezeten, begeleid door een man van middelbaren leeftijd. Die groep beteekende Jozef en Maria met het kind Jezus.
Om den haat jegens de Joden te openbaren, trad ook de aartsvader Abraham op, Hagar verjagend met Ismael, wiens nakroost alom eenmaal evenzeer zou worden verdreven als dat van Jacob.
Deze werd mede voorgesteld op een wagen, waarop Isaäc stervend lag uitgestrekt, en Jacob hem den zegen der eerstgeboorte ontfutselde.
Muzelman en Jood werden even diep veracht. Daarom waren juist deze tafereelen gekozen.
Het volk was aanvankelijk sprakeloos van verbazing.
Iets dergelijks had het werkelijk nog nooit aanschouwd, al kende het ook kerkelijke optochten door allerlei bijbelsche tafereelen, welke werden ingeprent.
De jeugd kon al spoedig hare bewondering niet verzwijgen. Ter afkeuring had zij geen oog gelijk de onderen, die sprakeloos bleven, eerst van verbazing, toen van ergernis. De verschillende rijk uitgedoste groepen mochten hen blijven toeknikken en zelfs in gejubel voorgaan, zij bleven zwijgen, terwijl de woningen der aanzienlijken plotseling ontvolkt geleken. Zij werden gesloten ten teeken van afkeuring.
De uittocht met het kind Jezus had in de laatste
| |
| |
jaren reeds aanleiding tot ergernis gegeven, ja zelfs tot onwaardige tooneelen in de kerk, toen de geestelijkheid hare vreugde ontboezemde over de ontsnapping van het gevaar.
Lichtzinnige groepen joegen den ezel dan de kerk binnen, in plaats dat hij er statig in kon gaan, opdat hij zou balken van angst over zijn vermeende vervolgers, die niet aan de voorstelling mochten ontbreken. En dan verhief zich een luid gebalk in alle richtingen tegen de zangen der geestelijken in.
Nu de twee optochten samen vielen, was de vrees niet ongegrond dat de nietswaardige stoet niet zou terugdeinzen voor een nog veel grovere ontheiliging der gewijde wanden, en zich aan de kerkelijke sluiten zou. En dit geschiedde ook.
De plechtige lofliederen werden van lieverlede geheel overstemd door de vroolijke der wereldlingen, die zoowel Christus als Mahomed bespotten, en zich tusschen de groepen geestelijken een plaats veroverden. Daar de koningsgezinden, ondanks de hooge kerkelijke waardigheid van hun hoofdleider, bacchinaliën hadden ingevoerd, om den ernst der tegenpartij, en deze bij herhaling vruchteloos beproefd had de ontaarding van de voorstelling der vlucht te keer te gaan, moest zij thans alleszins verwachten ‘dat de stoet zotskappen den boventoon zou voeren in de kerk’, en de wanden straks zouden daveren van hun gekrijsch en het gebalk van ezels en muildieren, terwijl de overwinning van het kruis op de halve maan zoo aanschouwelijk zou worden
| |
| |
voorgesteld, dat zij palen en perken zou te buiten gaan.
Die vrees werd alleszins bevestigd.
De ezels werden naar alle richtingen voortgezweept, de koran aan flarden gescheurd, de bladen rondgestrooid, de halve manen afgerukt en voor de hoeven der dieren geworpen om ze te doen vertreden, voor nu en immer.
Toen men don Corillo, die zich aan den dienst had onttrokken, ijlings kwam berichten wat er gaande was, antwoordde hij alleen: ‘Laat die dollen uitrazen, tot zij er bij nederslaan. Des te krachtiger kunnen wij optreden.’
Terwijl de milde hand des konings wijn deed rondschenken aan de feestvierenden, belegde hij een vergadering der misnoegden en nog dienzelfden avond reisde een bode naar Averilo met een schrijven, onderteekend door verschillende hoofden, om de Infante voor te bereiden op persoonlijke overkomst der onderteekenaars. Don Henriquez was en bleef vervallen verklaard van den troon zijner vaderen; zijn erfgenaam moest hem vervangen.
Isabella zat als versteend na de lezing van den brief.
Dat men Alonzo eens boven Henriquez had willen stellen, onder een regentschap van den bond, totdat hij achttien jaren zou zijn, had haar niet bevreemd. De
| |
| |
kleine erfgenaam kon nog niet in aanmerking ko men, en een huwelijk zou allicht nieuwe verwikkelingen doen ontstaan. Een koning uit eigen Huis werd door heel Castilië gewenscht.
Dat men onder de gegeven omstandigheden, na het zoo onherstelbaar verlies van Alonzo, Juano geheel wilde terug dringen, alleen uit haat jegens haren vader, scheen haar zulk een onrecht dat zij er voor huiverde.
‘Ik zou meenen een roof te plegen aan de rechtmatige erfgenaam,’ verzekerde zij dona Beatrix.
‘Vrees dit niet, want in het bestaande geval ben ik genoodzaakt u te zeggen dat er een haat heerscht jegens de kleine Juano, die zoo diep is geworteld dat hij onuitroeibaar schijnt en hare troonsbestijging onmogelijk maakt.’
‘Wat heeft het arme kind Castilië misdaan?’
‘Het arme kind zelf niets. Men noemt haar de dochter van don Bertrand en alleen dit is genoegzaam dat heel Castilië zich verzetten zal tegen hare uitroeping. Geloof vrij dat den adel niets liever zou zijn, en de geestelijkheid mede, dan prinses Juano koningin te noemen, en zelf als regenten de heerschappij te aanvaarden, die hen door een of ander te sluiten huwelijk der Infante Isabella geheel moet ontgaan. Indien ik u dus én de raad eener moeder én die eener opvoedster verschuldigd ben, schik u dan naar de wenschen van den bond.’
Isabella kende de waarheidsliefde en de edelaardig- | |
| |
heid harer opvoedster genoeg, om een oogenblik te vreezen dat zij alleen dus sprak uit zeker eigenbelang, of zekeren wensch haar koningin te zien.
Toen don Francesco haar buitendien herinnerde, dat adel en geestelijkheid slechts gebruik hadden gemaakt van hun recht om don Henriquez in beeld te ontronen en haar tot erfgenaam te benoemen van de kroon, die Alonzo was toegevallen, moest zij wel aan de waarheid gelooven.
Welk een omkeering in zoo luttel tijdsverloop!
Zij, de geminachte, de zoo schromelijk verwaarloosde, de weeze van Averilo, op gisteren nog weggeschonken als een slavin; zij, die niet eens genoeg bezat om zich als koningsdochter en koningszuster in het openbaar te vertoonen, tenzij met geleende kleeding, zij had slechts de hand uit te strekken naar de kroon; neen, zij had de kroon slechts te aanvaarden, en zij zou niet alleen de machtigste vorstin kunnen wezen van haar tijd, maar alle droombeelden gebieden werkelijkheid te worden.
In plaats van zich te moeten opofferen aan een of ander onbekend man, niet eens van adellijken bloede, zou zij den held van Catalonië, den zoon van den koning van Arragon, tot zich kunnen roepen als den geliefde haars harten, om hem te kiezen tot mederegeerder en gemaal.
Zij zou over het lot van Henriquez hebben te beschikken, gelijk hij over het hare, dat harer moeder en dat van den immer betreurden Alonzo beschikt had.
| |
| |
Zij duizelde van zulk een omkeering, en wel lachte de verleiding haar toe met vriendelijksten lach.
Niet, om zich te wreken op een onwaardigen broeder, maar om nuttig te kunnen zijn voor Leon en Castilië; om te worden, voor beide rijken, hetgeen een Isabella van Portugal geweest was voor de onderscheiden staten van Philips den Goede.
Haar te evenaren was steeds haar droombeeld geweest.
En dan - had Alonzo zelf niet gesproken, daags van moeders dood, van een mogelijke vereeniging van Castilie en Arragon door een huwelijk tusschen de troonopvolgers?
Op die hereeniging zinspeelde ook de Almirante, toen hij met het gezantschap medegekomen, de aartsbisschop eerst het woord had doen voeren namens de geestelijkheid en zij door aandoeningen overweldigd, een antwoord schuldig bleef.
't Was haar plotseling als zag zij Henriquez vernederd, verpletterd door haar, en om harentwil Sevilla in openlijken krijg met Toledo, en die beide schoone rijke gewesten in burgeroorlog!
Burgeroorlog?! Was er iets afgrijselijkers denkbaar dan zonen van hetzelfde huis gewapend elkaar te lijf te zien rennen?
Burgeroorlog! 't Was alle ellende van twee krijgvoerende legers binnen eigen land roepen! Vaders en zonen tegen elkander in het harnas jagen, om elkanders bezittingen te vernielen!
| |
| |
Dat zou de vrucht zijn harer verheffing, harer glorie; de wrange oogst van de vervulling harer persoonlijke wenschen.
Tweemaal had zij onverhoeds den dood in 't aangezicht gestaard. De smart, die haar had verteerd en nog altijd verteerde, zij zou ze brengen over alle dochters en zusters! Hoe zij huiverde en het gewicht van haar antwoord besefte, om de gevolgen die het hebben zou, indien zij toestemde.
‘Neen! Ik kan niet! Ik mag niet!’ nokte zij eindelijk. ‘Eerste plicht eener Isabella van Castilië moet zijn en blijven, den wettigen opvolger haars vaders te gehoorzamen, voor zoover hij niet eischt dat zij zich vernedert in een huwelijk beneden haar rang.’
‘Isabella van Castilië kan dit niet meenen,’ viel de aartsbisschop onthutst in. ‘Zij kan ons niet in de handen laten van een onwaardige, al is hij duizendvoud zoon haars vaders. Hetgeen hem heden mislukt is, onderneemt hij weder morgen. Hij zoekt tot elken prijs het erfrecht zijner zuster te verkrachten. Verblijd ons dus met de verhooring onzer bede en wij voeren u, in uw eenvoudig kleed, dat u ter eere, doch een Henriquez tot eeuwige schande verstrekt, naar de kerk van Toledo en kronen u staandevoets.’
‘Indien ik iets mocht voorstellen,’ hernam zij aarzelend, ‘over welks aanneming ik mij o! zoo innig zou verheugen, het zou wezen: den vrede tusschen de edelen des lands te herstellen en den Koning, zonder omwegen, zijn hachelijken toestand onder de oogen te
| |
| |
brengen. Kon dit geschieden met zekere welwillendheid, die nimmer nog haren gezegenden invloed heeft gemist, ik zou niet alleen gelukkig zijn, maar levenslang erkentelijk blijven voor de hooge eer, die mij op heden werd beschoren. Ik ben overtuigd dat de koning niet vermoedt in welk gevaar hij verkeert. Ter liefde van zijn dochter zal hij van gedragslijn veranderen en allen van zich verwijderen, die zich tot heden tusschen hem en Toledo hebben gesteld!’
Niet minder getroffen door hare waardige houding dan door woorden, die zij van verre niet hadden verwacht, zag het gezantschap zich genoodzaakt het onderhoud als geëindigd te beschouwen.
Hoe diep teleurgesteld het zich gevoelde, bewees aller houding en het meest die van den aartsbisschop, die niet wilde vertrekken zonder de beide de Bovadilla's nog de hand gedrukt te hebben en te verzekeren:
‘Ge moogt u verhoovaardigen op uw kweekeling, dona Beatrix. Nu ik haar wederom nader leerde kennen, betreur ik het te ernstiger dat zij weigert koningin te zijn.’
En wel was de Bovadilla trotsch op de kweekeling, die zoo glansrijk de verzoeking had doorstaan om mede te werken aan de onttroning van den broeder, nu zij er de schaduwzijde van was gaan opmerken, hoewel hij zich nooit een broeder had betoond, maar een grillige tiran, voor heel den huize Averilo. Wel hoopte zij steeds haar eenmaal gekroond te zien, doch als gemalin van Ferdinand van Arragon.
| |
| |
Inmiddels besloot de aartsbisschop het hoogste blijk van vereering aan de Infante te geven, door den bond voor te stellen haar wensch te vervullen, hoe zwaar het ook mocht vallen zich te vernederen voor Sevilla; ja zelfs persoonlijk zich den minste te betoonen om den binnenlandschen vrede te bewerken.
De aartsbisschop van Sevilla wist in zijn eerste verbazing niet hoe te antwoorden, toen daar de grootmachtigste prelaat, wien geheel de geestelijkheid onderdanig moest wezen, gelijk den Heiligen vader zelf, in een beleefd schrijven hem uitnoodigde tot een samenkomst te Burgos, in het belang des konings en dat van het geheele volk.
Sevilla kon het voorstel niet afwijzen zonder schijn van onwil.
En zoo reisden Sevilla en Toledo beiden uit hunne verschillende aartsbisdommen naar een onzijdig gebied, om er een eerste bijeenkomst te houden, liever zich met elkander te verzoenen zonder tusschenkomst van derden.
Weinig tijds later was de onderhandeling der beide partijen zoover, dat er werd besloten den koning te verzoeken don de la Cueva, de koningin en de kleine prinses naar Portugal te verbannen, op grond van onwaardige gedragingen der koningin, en de Infante Isabella te doen uitroepen als erfgenaam der kronen van Leon en Castilië.
Henriquez was zich zelf niet meester, toen de eisch der thans beiden tegen hem vereenigde partijen, ter zijner kennis werd gebracht.
| |
| |
Zijn lijfarts vreesde dat hij met den dood de uitbarsting van zijn heftigen toorn zou bekoopen, maar zijn wel ondermijnd, doch nog krachtig gestel weerstond den onverhoedschen schok.
Daar Sevilla liefst zich niet met verwijten hoorde overladen, besloot Toledo den koning persoonlijk nader in te lichten, dat is: hem te verwittigen dat adel, noch geestelijkheid, noch steden dwang wilden uitoefenen tot het uiterste toe; dat, indien hij bezwaar maakte zich van het drietal te scheiden, hij dan slechts afstand had te doen van de kroon en het Alcazar te verlaten ten behoeve der Infante.
‘Het Alcazar te verlaten! Als ware dit zoo gemakkelijk te doen!’
Het Alcazar met zijn fabuleuze schatten, met zijn weidsche inrichtingen tot allerlei vermaak en genot, en zijn eenige vergezichten, met de fijnste fruit die heel Espana opleverde!
Waar ter wereld zou hij zich kunnen vestigen, zonder door heimwee verteerd te worden naar het tooverslot in elk opzicht, waar een weelderigheid heerschte waarvan zelfs geen vorst in het noorden nog droomde, tenzij door de beschrijvingen van de edelen, die Isabella van Portugal waren gevolgd naar Vlaanderen en wellicht - wellicht eenigszins door deze kon zijn nagevolgd, dank zij de schatten der Bourgondiërs.
Bianca el Navarro scheen plotseling gewroken te worden. Gelijk hij haar had verdreven, stond hij
| |
| |
verdreven te worden ondanks zoovele voorbehoedmid delen om zich te handhaven op den troon.
Bianca! zijn zielsoog aanschouwde haar eensklaps. Hij had haar lief gehad, terwijl Juano, die haar verving, hem steeds onverschillig was geweest en blijven zou. Zij ging haar eigen weg, gelijk hij den zijnen. Wellicht bedroog zij hem. Wellicht was het volksgeloof omtrent zijne erfgenaam niet ongegrond.
Eensklaps begon hij dit te vreezen, en in zijn vertwijfeling liet hij het kind halen om het onafgewend aan te staren en te zien op wien het geleek, op hem of op den man, naar wien men het noemde en dien hij met weldaden had overladen.
‘Beken!’ gebood hij den geneesmeester, die hem tot kalmte zocht te brengen. ‘Wien gelijkt zij, mij of hem?’
‘De prinses is het evenbeeld der koningin,’ verzekerde hij ontwijkend.
‘Indien zij mij geleek, zoudt ge zulk een antwoord niet geven,’ en driftig met den voet stampend, verscheen op dit bekend sein een page, wien hij toeriep:
‘Verzoek zijn Eerwaarde hier te komen.’
Zijn Eerwaarde was een oud man, in geestelijk gewaad, zijn biechtvader, een bekeerling, die het zoo nauw niet nam met 's konings ziel, en zich gaarne de hooge onderscheiding had doen welgevallen, om zeker te zijn van een kalm bestaan.
‘Wien gelijkt het kind, Eerwaarde?’ vroeg hij, hem te gemoet gaande.
| |
| |
Een wenk van den geneesmeester lichtte dezen voldoende in.
‘Als twee druppelen uit de Taag gelijkt het der moeder,’ antwoordde hij onverwijld.
Kennelijk griefde den koning de tweede ontwijking meer nog dan de eerste.
Toch moest hij zich bedwingen tegenover een heilig man; en nu hernam hij:
‘Ik heb uw hulp van noode, Eerwaarde. Wil u staandevoets begeven naar de koningin en haar verwittigen, dat zij zich reisvaardig heeft te maken om met de eerste gelegenheid haren koninklijken broeder een bezoek te brengen, met hare dochter, om deze aan het hof van Portugal voor te stellen. En wil haar dan van lieverlede voorbereiden op de droevige noodzakelijkheid, dat zij er zal dienen te blijven tot prinses Juano den koning van Leon en Castilië gelijken zal.’
Geneesmeester noch biechtvader begrepen de oorzaak der zoo onverhoedsche wegzending, al konden zij er zich minder om verbazen.
De koningin zelf vernam het vonnis met een smadelijken glimlach.
Was Bianca el Navarro niet evenzoo bejegend om hare kinderloosheid?
Toch antwoordde zij hem:
‘Zeg den koning, Eerwaarde, dat er van nu aan eeuwige vijandschap zal heerschen tusschen Portugal en Castilië en mijn vader stellig genoegdoening zal eischen voor den hoon, zijner oudste dochter aangedaan door
| |
| |
een onwaardige, aan wiens luimen en wenschen zij steeds heeft zoeken te voldoen. Het goed recht van prinses Juano op kroon en troon zal vroeg of spade zegepralen.’
Een week later was koningin Juano, zonder Henriquez te hebben weergezien, vertrokken en had zij tevens, in haar trotschheid gekrenkt, te spoedig gehoorzaamd, om niet voor immer alle rechten harer dochter op het Alcazar te hebben prijs gegeven.
Daags na haar vertrek bestegen de herauten wederom de muildieren en rimramden de bekkens, om allen hooren en zien te doen vergaan, want hun aantal was vertienvoudigd.
Het was nu niet meer alleen de schamele jeugd, die de zotskappen volgden, maar geheel een schare opgetogen burgers en burgeressen, die onder het wisselen van de levendigste gebaren dansten op de maat van het geklinkklank, dat zij zelven ook nog aan allerlei metalen ontlokten.
Al wat maar klinkend misbaar maakte, was speeltuig voor de blijde menigte.
De vreugde op hoog bevel, die zich indertijd in gemor en gefluit en gesis geopenbaard had, uitte zich nu ondubbelzinnig als van harte door alle standen. Uit de trotsche huizingen van den adel, tijdens den optocht ter eere der kleine prinses gesloten, wapperden nu levendige kleuren, waartusschen te lezen viel: ‘Heil Isabella!’
De herauten verkondigden dat 's konings zuster,
| |
| |
de Infante Isabella, de weeze van Averilo, was verheven tot troonopvolgster van Leon en Castilië.
Het was don Bertrand de la Cueva in eigen persoon, die de vermetelheid had de vreugde des volks aan den koning te berichten.
‘Ziedaar het gevolg, de eerste vrucht uwer zwakheid om te bukken, waar ge behoort te heerschen en te gebieden!’ voegde hij den verbitterden man smadelijk toe.
‘Zwijg opdat ik mij niet aan u vergrijpe... demon! gelijk koningin Bianca u reeds heeft genoemd!’ wierp hij hem barsch tegen.
Maar don Bertrand was niet gewoon te zwijgen of te gehoorzamen.
‘Waar een koning de gedweeë, gehoorzame dienaar is van den adel, graaft hij zich zelf een kuil,’ verzekerde hij onverschrokken. ‘Indien ge u alleen aan mij hadt gehouden, zou uw macht thans gelijk zijn aan die van Lodewijk XI, die wel middelen wist te vinden om de trotsche edelen klein te maken en zich tot alleenheerscher te verheffen.’
‘De verhouding van de pairs van Frankrijk tot het gekroonde hoofd is niet te vergelijken met die de grooten van Castilië zich hebben bedongen en steeds handhaafden. Allerminst voegt het eenen, dien ik uit het slijk heb opgeheven, mij dergelijke verwijten toe te voegen - want don Bertrand! zoo ik mij iets te verwijten heb... 't is... dat koningin Bianca zich gewroken kan noemen...; 't is... dat ik eindelijk, eindelijk u
| |
| |
leer beschouwen als mijn verderver...; 't is, dat ik u voor lang niet in het niet heb terug geslingerd, waaruit ik u heb opgeheven; u, dien ik verhief tot grootmeester van San Jago; u, dien ik verhief tot hertog, tot graaf, tot wat niet al...! u, dien ik vereerde met mijn onbepaald vertrouwen; u, dien ik thans met eigen hand van het terras zou werpen, indien ik niet vreesde er die hand door te bezoedelen! Wat zij echter kan en mag en zal, zonder zich zelf te kwetsen, is dit...!’
Met een enkele schrede was hij hem genaderd en had hij hem de grootmeesterketen, die hij den jongsten tijd durfde dragen, afgerukt en die onder den voet getreden.
Don Bertrand stond als van den donder getroffen, doch een oogenblik slechts. In het tweede zou hij zich, schier stikkend van razernij, aan den koning hebben vergrepen, indien deze hem niet ware ontsnapt.
‘Ellendeling!’ riep hij hem na. ‘Dat is vorsten-loon! vorsten-gunst! vorsten-vriendschap! Ha! nu Bertrand de la Cueva u los laat, verliest ge uw laatsten steun!’
Hij had den koning niet durven volgen. In zijn ontstemming wilde noch kon hij zich terstond verwijderen, om geen dienaren aanleiding tot eenige vermoedens te geven. Hij trachtte te bedaren en deed dit onder het ontwerpen van allerlei plannen tot wraak.
Met opgericht hoofd, oogenschijnlijk kalm, even trotsch en gebiedend als immer, verliet hij daarna het Alcazar om Henriquez alle gelegenheid af te snijden hem uit
| |
| |
zijn tegenwoordigheid te verbannen, gelijk hij reeds zoo menig edelman er uit gebannen had, maar om tevens het aantal zijner vijanden te vermeerderen met een, die meer nog op hem verbitterd was dan allen te zamen.
Toen hij Toledo bleek te hebben verlaten, beschuldigde de koning hem openlijk van schending van vertrouwen en verbande hij hem uit zijn rijk, terwijl hij de keten van het grootmeesterschap aan het kapittel der orde liet brengen, met verzoek zelf een nieuwen grootmeester te benoemen, nu hij zoo deerlijk in den persoon van den gevlodene zich had bedrogen.
Zoowel adel als geestelijkheid beschouwden dit feit als eerste poging om hunne genegenheid te herwinnen.
Sedert de verzoening van Toledo en Sevilla was die der verschillende edelen gevolgd, die vast besloten hadden niet meer ten hove te verschijnen om de vernedering, die er hun gedurig was opgelegd. Ten eeuwigen dage waren zij 's konings gelijken en geenszins zijne minderen, al heette hij hoofd van den staat.
Na don Bertrand's ongenade keerden er velen weder, ondanks den eed er nimmer meer een voet te zullen zetten.
|
|