| |
| |
| |
IV.
De sombere figuur der koningin-weduwe lag in een gemakkelijken zetel van bamboes.
Het bleek en wezenloos gelaat der nog geen veertigjarige vrouw, die slechts een paar jaren ouder was dan haar stiefzoon, door wiens schuld, naar men zeide, zij in het hoofd was gekrenkt, droeg nog alle sporen eener schoonheid, waarmede zij den koninklijken weduwnaar had bekoord.
Ook haar omhulde het half wereldsch, half geestelijk kleed der Franceskanessen, niet alleen omdat een vorstelijke tooi haar weinig voegde, maar omdat haar stiefzoon haar niet genoeg toelegde, om overeenkomstig haar rang zich te kleeden en haar huis te onderhouden bovendien.
Wel leverde Averilo goede inkomsten op door de uitgebreidheid van welbebouwden grond, tallooze olijven en amandelboomen, wier vruchten heel de wereld door reeds goeden uitvoer hadden, evenals den wijn van de zoete druif, doch het dienstdoend personeel, aan haar rang en ziekte verbonden, kostte veel.
De Castiliaansche Senora kan het niet stellen buiten een viertal vrouwelijke dienstboden. En zoo had niet alleen zij zelve, maar ook Isabella en dona Bovadilla
| |
| |
elk hare ‘criados majores’, die drie mindere kameniers ter harer beschikking heeft.
Don Alonzo, don Francesco, don Aquirol, hadden elk een gelijk aantal dienaren, ja zelfs Ismaël, eertijds nar of gek van de koningin, had de zijnen.
Verder hadden keuken, stal en hof, opper- en mindere bedienden en elke senora en senor, paard of muildier.
Dan nog herbergde Averilo zijn ‘maggiordomo’ met onderhoorigen. Er was dus heel wat noodig tot aller onderhoud, behalve voor de aalmoezen die dag aan dag gevraagd, moeilijk konden worden geweigerd aan de bedelmonnikken, omdat de kloosters, wier inkomsten aan de ridderschap moesten worden uitgekeerd, zelf van giften moesten bestaan.
Toch zou er nog wel iets te besparen zijn geweest om de koningin schitterend uit te dossen, doch Isabella viel het zoo pijnlijk de arme opgesierd te zien, sedert zij zelfs niet eens gemerkt had, dat hare trouwe ‘criados’ door een andere was vervangen, omdat zij was overleden, dat zij op haar wensch van lieverlede eenvoudiger gekleed werd.
Naast den zetel waarin zij thans lag, stond een tweede maar veel lageren, als lievelingsplaatsje van Isabella. Niet alleen omdat daar het uitzicht zoo eenig mocht heeten, maar omdat, wanneer zij zoo dicht bij de kranke was gezeten, deze vaak de hand op haar schouder of wel op haar hoofd liet rusten.
Eens had zij den vinger gewond aan den gouden
| |
| |
haarband. Sedert haakte Isabella dien los, alvorens zich neer te zetten.
Twee jeugdige Mooren, als kinderen door koning Juan buitgemaakt, bij vergeefsche poging om Granada weder te bemachtigen, weerden met groote boombladeren de muskieten af, die zich op het gelaat der kranke mochten wagen, of haar hinderlijk konden worden door eentonig gegons.
Nu en dan konden zelfs zulke zachte geluiden haar opwekken en een zichtbaren angst aanjagen, die uit elk harer gelaatstrekken sprak.
Op eenigen afstand zat dona Beatrix, ter zijde van haren broeder, don Francesco.
De Infant had reeds vol ongeduld Isabella's terugkomst verbeid, nadat hij den hoogen bezoeker had zien uitleiden door de pages van den voorhof.
Hij trad haar dus ijlings tegen met de vraag:
‘Is zijn Reverendissimo soms slechte tijding komen brengen van de doopeling van het Alcazar?’
‘O neen! dat niet,’ zuchtte zij. Juist het terras genaderd, liet zij oogenblikkelijk volgen:
‘Don Francesco... wie is Pedro Gironi?’
‘Pedro Gironi?’ herhaalde de aangesprokene even vragend, doch zoo langzaam als Isabella schielijk had gesproken. ‘Die naam is mij onbekend.’
‘U zelf onbekend? Dus zou ik gedoemd worden weg te kwijnen aan de zijde van een of anderen duisterling! Don Bovadilla! dona Beatrix! helpt mij! raadt me! beschermt mij tegen zulk een onteering!’
| |
| |
‘Onteering? Wat is zijn Reverendissimo u dan komen berichten? Spreek, opdat wij u kunnen raden,’ drong dona Beatrix, terwijl don Francesco zijne herinnering raadpleegde.
‘De koning doet mij weten dat ik Pedro Gironi heb te begroeten als bruidegom. Ik... de dochter van zulk een eenige reeks koningen! Ik... die mede voor een troon ben geboren, ik zou mij moeten verbinden... misschien wel aan een hidalgo!’ kreet zij zóo hartstochtelijk, dat de steeds mijmerende en nooit naar iets luisterende koningin-weduwe opzag, en als overviel haar weder een angst gelijk zoo vaak, met afwijzend gebaar nokte: ‘Neen! neen! o neen!’
‘Dat's een Godspraak!’ juichte Isabella verrast, en zij snelde op de arme moeder toe, knielde bij haar neder en smeekte in angstige afwachting naar wat zou kunnen volgen:
‘Moeder, lieve moeder! Noem mij eenmaal, eenmaal slechts uw kind, uwe dochter, uwe Isabella! En ik zal weten dat ik mij mag en moet verzetten tegen de willekeur van hem, die ook u zoo gruwzaam bejegent.’
Alonzo en de beide de Bovadilla's hielden den adem in, gelijk Isabella zelve, die in stijgende spanning opmerkte hoe zij nog altijd voortstreed met iets, dat zij alleen scheen te zien en dat haar ontzettend verontrustte.
Zij greep hare beide handen, kuste ze, legde haar moeders armen om zich heen, waardoor zij haar dwong haar omstrengeld te houden en smeekte toen andermaal en andermaal, steeds zachter en zachter;
| |
| |
‘Moeder...! Bij de liefde Gods en die zijner Heiligen! noem mij uw kind, uwe dochter, uwe Isabella en ik zal het weten... ik zal het weten...!’
De angstige oogen der waanzinnige straalden allengs kalmer. Rust daalde zichtbaar neder over de zoo gejaagde figuur. Hare handen begonnen de wangen der immer bij haar geknielde te streelen.
Eensklaps duwde zij haar, hoewel omzichtig, ter zijde, zag haar scherp aan, omvatte met beide handen haar hoofd, streek zich zelve langs voorhoofd en oogen... hijgde al dieper en dieper... en scheen toen overmeesterd te worden door een benauwdheid als die des doods, want klam zweet gutste haar van de slapen.
Al weder herhaalde Isabella hare bede, doch zachter, en met nog meer trillende stem.
Toen sloot zij haar eensklaps onstuimig aan het hart en snikte: ‘Mijn kind, mijne Isabella, mijn lieve... lieve... dochter!’
Onder vreugdekreten aller aanwezigen, angstig wegschuilen der bijgeloovige Arabieren, en een enkelen snik van vreugde van Isabella - toen zij eindelijk aan 't hart lag der moeder - gleed zij weder in den zetel, waaruit zij zelf was opgestaan om haar te beter te kunnen zien en vestigde toen een verrasten blik op Alonzo, als herkende zij ook dezen.
De knaap gleed naast Isabella neder en kuste de handen die hem werden toegestoken, buiten staat een enkel woord te uiten.
‘Moeder!’ stamelde hij eindelijk meer dood dan
| |
| |
levend. ‘Moeder.... o moeder! Herkent u ook mij!?’
‘A.. lon.. z.. o!’ kreet zij.
Don Francesco schoot toe om den knaap te ondersteunen en te voorkomen dat hij zijn moeder te veel zou benauwen, want gelijk haar daareven een blos overtoog, zoo verbleekte zij thans plotseling.
Isabella was opgestaan om haar te ondersteunen, bijgestaan door dona Beatrix, die zich niet weinig geweld moest doen om kalm te blijven, in het bewustzijn te moeten handelen, waar allen te ontroerd waren om te weten wat hun te doen stond bij die plotselinge dubbele verandering.
‘Roep den geneesmeester,’ gebood zij de beide Arabieren, die nog altijd roerloos toezagen. ‘Hij kome oogenblikkelijk!’
Hoe snel de geroepene ook mocht verschijnen, geen wetenschap die hier iets vermocht.
Een enkele stuiptrekking, en de ongelukkige koningin-weduwe van Leon en Castilië was bezweken in de armen der dochter, wier dagelijksche bede was geweest dat zij haar toch éenmaal mocht herkennen.
Die bede was verhoord.
God zelf had als door haar mond gesproken. Moest zij treuren en zich in rouw hullen gelijk andere moederloozen? Moest zij niet veeleer juichen van ganscher harte, nu zij niet meer zou zuchten nooit aan een moederhart te hebben gerust, gelijk de kinderen der armen, die zij er om had benijd?
| |
| |
Opgeklaard was de nevel die haar ziel zoovele jaren krank had doen zijn!
Gelijk een gezonde naar lichaam en geest was zij weggegaan van de aarde.
Neen! zij moest juichen over haar moeders heengaan, want indien zij tot denzelfden toestand ware teruggezonken, 't zou ontzettender zijn geweest dan wanneer zij gebleven ware, gelijk zij was.
Zij moest zich bovendien vermannen voor Alonzo die zoo diep was geschokt, dat de geneesmeester niet gedoogde dat hij het lijk nog zou zien en ernstig moest raden hem elke aandoening te besparen.
De knaap wilde niet gelooven dat zijn moeder gestorven was. Hij zag haar steeds voor zich, sprak haar gedurig toe en betoonde zich ongeduldig en verdrietig, wanneer men hem duidelijk maakte dat hij zich slechts inbeeldde haar te zien, daar zij weder in haar treurigen toestand terug was gezonken. Dat zij overleden was, ontkende hij met ongewone halsstarrigheid, zoodat hij met de grootste voorzichtigheid moest worden bejegend.
Dat zag Isabella zelf het meest in, en zij vergat alle bekommernis omtrent het verwittigd bezoek van den bruidegom, om zich uitsluitend aan den broeder te wijden en hem afleiding te bezorgen.
Don Pedro Gironi was intusschen afgereisd naar Avelo, om bij zijn aankomst te vernemen hoe Averilo onverhoeds in een sterfhuis was gekeerd.
De Infante thans te bezoeken scheen hem zóo ongepast, dat hij zelfs geen moed had zich te doen aandienen.
| |
| |
In de meening overeenkomstig 's konings inzichten te handelen bij zulk een onverhoedsche gebeurtenis, reisde hij liever onverrichter zake terug.
Koning Henriquez kon voor den vorm niet anders dan toestemmen, dat het tijdstip niet gelukkig was om zijne opwachting te maken bij de Infante, doch ried hem, onmiddellijk na de teraardebestelling der koninginweduwe andermaal de reis te ondernemen en zich door ziekte noch dood te laten ontmoedigen. Dat hij nimmer een ander tot schoonbroeder zou erkennen, verzekerde hij bij herhaling.
Geen wonder... Hij behoorde tot de soort menschen, die zich als bij intuïtie bewust worden kwalijk te handelen en toch volharden in een sedert dien stond in eigen oog misdadig overleg, alléen uit onvermogen om zich naar de wenschen van anderen te schikken.
Tegenstand prikkelde ook hem tot volharden. 't Was daarbij geen kleinigheid eene Isabella van alle erfrecht uit te sluiten, omdat de koningin dit uitsluitend aan hare dochter wilde verzekerd zien.
Alonzo werd door beiden weinig medegerekend wegens de algemeen gedeelde vrees, dat hij niet vrij was van de kwaal der moeder, die zich bij zijne geboorte had geopenbaard. Alle geruchten dienaangaande uit Averilo wist men op het Alcazar steeds te doen veld winnen en te bevestigen, zoodat de knaap voor den aartsbisschop van Sevilla nagenoeg niet bestond.
Te laat herinnerde deze zich zijner, toen hij den koning onbewimpeld den indruk had geschetst, die de
| |
| |
houding der Infante, bij het overbrengen der boodschap, op hem had gemaakt. Die indruk legde echter bij Henriquez niet het minste gewicht in de schaal.
Bijgevolg gelastte hij den jongen hidalgo, wien zoo ongewone eer was beschoren, andermaal te vertrekken zoodra het stoffelijk hulsel zijner stiefmoeder in de groeve der Castiliaansche Heerschers te Toledo was bijgezet, zoo stil als dit slechts te doen ware tegenover een volk, dat haar met bijgeloovige vrees vereerde.
Terzelfder tijd zond hij aan zijn zuster een eigenhandig schrijven, omtrent het bezoek van den voor haar gekozen bruidegom.
De tweede kennisgeving nam Isabella onwillekeurig heel wat bedaarder op dan de eerste, in het onvoorwaardelijk geloof dat in het drievoudig ‘Neen!’ harer moeder, God zelf had gesproken. Doch naar gelang de dag naderde, keerde hare onrust terug, want bij latere overweging begreep zij zeer goed dat de dappere Ferdinand van Arragon al even weinig voor haar kon doen als don Francesco de Bovadilla. Ja, dat vermoedelijk deze haar veel grooter dienst zou kunnen bewijzen dan de jeugdige oorlogsheld, ondanks zijn innigsten wensch om háar te helpen, die ook hij zijne uitverkorene noemde, zoodat haar naam zijn strijdkreet was.
Toen het vaartuig van verre opdoemde, dat den jonkman vermoedelijk zou overvaren, ontstelde zij zelfs derwijze, als had plotseling de gewaande stem Gods alle waarde voor haar verloren.
Wel was zij zeer stellig besloten hem overeenkom- | |
| |
stig verschil in rang te bejegenen, maar overtuigd dat hij toch zeker zich op eene of andere wijs de hooge onderscheiding, die men hem betoonde, moest hebben waardig gemaakt, griefde het haar een onschuldige te moeten doen lijden voor de vermetelheid van anderen.
Van verre vermoedde zij niet, dat het geheele huwelijks-ontwerp met het erfrecht in verband stond. Want al wist zij ook dat het volk de zoo spade geboren erfgenaam haatte, de eigenlijke oorzaak was haar niet bekend.
‘Blijf voor alles kalm, prinses!’ vermaande dona Beatrix, toen zij hare gejaagdheid bespeurde bij de aankomst van het vaartuig, ‘ik heb reeds een middel gevonden om het geheele bezoek te voorkomen, ja dien hidalgo te noodzaken andermaal onverrichter zake terug te reizen. En mocht hij het tóch wagen tot u door te dringen - een hidalgo is tot alles in staat, wanneer hij zich gunsteling weet des konings - welnu, dan... zie!...’
En tot Isabella's ontsteltenis liet dona Beatrix denzelfden dolk in het zonlicht flikkeren, dien zij haar voor weinig tijds had laten bewonderen, als proeve van Moorsche drijfkunst.
De massief gouden dolk was door haren vader aan een Moorschen koning ontrukt.
‘Ziedaar hetgeen de Bovadilla's hebben bestemd voor wien u durft naderen zonder hunne volle toestemming,’ verzekerde zij.
In gewonen toestand zou Isabella ontzet zijn terug- | |
| |
gedeinsd, en bij al wat haar lief was hebben bezworen geen bloed te plengen om harentwil.
In de spanning van het oogenblik kon zij de trouwe opvoedster slechts omarmen en zich gelukkig prijzen in haar en don Francesco beschermers te bezitten, die zelfs zich met bloed zouden bevlekken om een koningsdochter voor den smaad van zulk een huwelijk te behoeden.
‘En nu ons plan, om hem volkomen te verschalken,’ hernam zij. ‘Begeef u ter ruste. Ik zal om Aquirol zenden en wetend waarom het ons te doen is, zal hij u voorschrijven het bed te houden.’
‘Blindelings wil ik u zelfs gehoorzamen, onschatbare Bovadilla... die mij steeds tot moeder waart...! Zoo lang ik u en don Francesco bezit, mag noch kan ik mij verlaten gevoelen.’
‘Vertrouw dan ook onverdeeld op ons beleid, lieve. Mijn broeder zal zich naar Toledo begeven om den aartsbisschop mede te deelen wat u bedreigt. Geloof vrij dat de misnoegden raad zullen schaffen, nu men het gewaagd heeft dat kind openlijk tot erfgenaam te doen verklaren van den alouden troon uwer vaderen. Dit meet de maat der ongerechtigheden vol.’
‘Ik geloof u, o! zoo gaarne... maar... hoe spade ook geboren, is en blijft Juano toch zijne dochter, dus de wettige erfgenaam,’ merkte zij op.
Dona Beatrix antwoordde niet dadelijk. Zij aarzelde om de koningin te schandvlekken en verzekerde daarom liever:
| |
| |
‘Indien de koning mocht worden onttroond, dat zeker staat te gebeuren, zal men nooit dat kind, maar don Alonzo op den troon plaatsen. Doch laat mij u thans naar het slaapvertrek geleiden, opdat ge u dadelijk te bed kunt begeven en wij berichten omtrent uwe krankte kunnen verspreiden.’
Weinig tijds later had Isabella zich ter rust gelegd en vroegen alle dienaren belangstellend en niet zonder bezorgdheid naar haar toestand.
Inmiddels traden broeder en zuster nader met elkander in overleg, om welhaast te besluiten dat don Francesco niet zelf naar Toledo zou gaan, maar een vertrouwd dienaar naar den aartsbisschop zou zenden, ten einde allen argwaan bij de tegenpartij te voorkomen en tevens te verhoeden, dat hij door sluipmoordenaars zou worden getroffen.
|
|