De wees van Averilo
(1888)–Betsy Perk– Auteursrecht onbekend
[pagina 30]
| |
III.Ruim een jaar was voorbijgegaan na de doopplechtigheid der Infante Juano, en steeds scheen de gezalfde Gods en de verachte der menschen onschendbaar, en leidde samenscholing op samenscholing tot niets. Desniettemin stond de aartsbisschop van Sevilla als hoofd der koningsgezinden zóo schrap tegenover den geheelen aan hang van don Corillo, als aartsbisschop van Toledo, als deze tegenover Sevilla. De prelaten leefden al weinig vredelievender onderling dan de wereldlijke vorsten, en Sevilla en Toledo streefden steeds om den voorrang. Van daar dat slechts een van beiden koningsgezind zich betoonde, en beiden uit den aard hoofden waren en bleven van verschillende partijen. De koning had nog altijd geaarzeld de kleine te doen uitroepen als zijn opvolgster, toen don Bertrand er op aandrong er niet langer mee te dralen en tevens Isabella op een wijs uit te huwelijken, die haar recht op kroon en troon onherroepelijk vernietigde. Uitdrukkelijk toch was bepaald dat de kroon wel in vrouwelijke lijn mocht overgaan, doch onherroepelijk verloren ging bij een huwelijk der Infante beneden haar rang. Noe zou Henriquez tot geen besluit zijn gekomen, | |
[pagina 31]
| |
indien hij er allengs geen middel in meende te zien om zich te wreken op het volk, dat het kind Bertrandilla bleef schelden. Soms waagde men het zelfs den scheldnaam zoo in de nabijheid van het Alcazar uit te galmen, dat de koningin er door ontstelde. Inmiddels verbaasde het haar meer en meer, vooral tegenover de Castiliaansche gewoonte om de jonkvrouw reeds op het twaalfde jaar te doen huwen, dat geen Vorst nog hare hand had doen vragen. Wel was de gemeenschap tusschen de verschillende hoven luttel, om de moeilijkheid van reisgelegenheden, waarvan men niet dan met een goeden voorraad moed gebruik kon maken, doch haars bedunkens moest de zuster van den koning van het machtige Castilië, zelfs zonder bruidschat, geen te versmaden partij zijn voor een regeerend Vorst, die zich gaarne voorzag van krachtige bondgenooten. Niet een die hare meening zoo deelde als Lodewijk XI, die zich én door Bourgondië én door Bianca van Castilië dubbel vermaagschapt noemde aan het Castiliaansche Huis. Steeds belust op uitbreiding van zijn macht, zoowel in het Noorden als in het Zuiden, zond hij heinde en ver satellieten op verkenning, om bij eene of andere onvoorziene gelegenheid een slag te kunnen wagen. Dientengevolge was hij vrij wel op de hoogte van verwikkelingen in vorstelijke gezinnen, en wist hij zoo goed als Toledo zelf, welk een tegenzin er heerschte tegen het zoo pas geboren kind, en hoe zeer hare wettigheid van | |
[pagina 32]
| |
geboorte te zeer werd betwijfeld, dan dat men het ooit als erfgenaam der kroon zou begroeten, al liet don Henriquez het bij herhaling als zoodanig uitroepen. Bleef de publieke meening steeds tegen prinses Juano, dan hernamen de weezen van Averilo hun recht bij overlijden des konings. Opgevolgd door Alonzo, de eigen broeder der Infante Isabella, zou deze een geheele andere vorstin zijn, dan de verwaarloosde stiefzuster van don Henriquez. Men kon daarbij wel haast afleiden uit de geruchten omtrent zwakheid van geestvermogens van den jongen Infant, dat Isabella allicht regentes kon worden en als zoodanig kon zelfs elk regeerend vorst naar hare hand dingen. Zijn broeder, de hertog de Berry, was hem niet alleen volmaakt onverschillig, maar poogde hij door allerlei slinksche middelen zelfs uit te sluiten van eigen erfopvolging, om de regeering eenmaal te kunnen overdragen aan zijn dochter Anna, bij ontstentenis van een zoon. Een ondergeschoven knaapje, bestemd om een Charles VIII te worden, onder regentschap dier dochter Anna, had de Berry's recht reeds geheel gefnuikt. Alzoo was hij hem wel eenige vergoeding verschuldigd, door hem een bruid in handen te spelen, die zijn eerzucht vermoedelijk te eeniger tijd zou kunnen bevredigen en Frankrijks macht grondvesten in het Zuiden, zooals hij dit zou doen in het Noorden door Maria van Bourgondië te verbinden aan den ondergeschoven knaap. Hij haastte zich dus de Berry's aandacht te vestigen | |
[pagina 33]
| |
op een bruid, die hem alleszins zou voegen, al scheen zij op dit oogenblik nog volstrekt onbeteekenend. De Berry moest willens of onwillens den machtigen broeder gehoorzamen. Hij volmachtigde hem dus staandevoets de noodige stappen te doen om het doel te bereiken, ten bate van Frankrijk, en weinige dagen later reisde een gezantschap Fransche geestelijken en edelen naar Castilië.
In gewone omstandigheden zou koning Henriquez ontegenzeggelijk gestreeld zijn geweest met een huwelijksaanzoek, namens den destijds grootmachtigsten koning. In de buitengewone, waarin hij verkeerde, wist hij niet hoe schielijk hij zich het gezantschap van den hals zou schuiven, terwijl dit niet weinig verbaasd stond over de weelderigheid van het Alcazar en de Oostersche pracht, die hen alom de oogen verblindde. Korter en bondiger scheen den koning geen middel toe, dan eenvoudig zijn leedwezen te betuigen over den vergeefschen tocht der heeren, daar hij juist... over de hand der Infante had beschikt. De koningin, wier eer en waardigheid meer en meer werden aangerand, ontwierp inmiddels, hetzij met of zonder don Bertrand, het plan om Isabella onschadelijk te maken. Wel wetend, dat een aartsbisschop de juiste en eenige man ter uitvoering van welk plan ook, wezen moest, noodigde zij zijn Reverendissimo van Sevilla te gast, om hem over de keus van een bruidegom te raadplegen. | |
[pagina 34]
| |
Zijn Reverendissimo aarzelde geen oogenblik om aan de vereerende uitnoodiging gevolg te geven, en wat den bruidegom betrof, hij was gelukkig genoeg een uitstekenden niet alleen te kunnen aanwijzen, maar belastte zich gaarne met het tot stand brengen der verloving. De rust des rijks, de toekomst van prinses Juano moest vóor alles worden gewaarborgd. Gelukkig in het bezit van zulk een vriend en raadsman, overlaadde de koningin hem met beleefdheden en geschenken, en beloofde de koning nieuwe voorrechten te zullen verleenen aan Sevilla, indien het doel in der minne en zonder eenig opzien te baren of aandacht te wekken, werd bereikt. Dat den jongen man een schitterende toekomst wachtte als gemaal eener Infante, behoefde niet te worden verzekerd. De bruidschat, die hij naar believen kon uitbetalen of inhouden, waarborgde hem reeds een vorstelijk leven. Terwijl er aldus over geheel de toekomst der weeze van Averilo werd beslist, genoot deze met haar kleinen kring van het lieflijk koeltje, dat de alles verzengende Solanowind had vervangen, die uit Afrika nu en dan onverhoeds Espana komt teisteren, ziekte en sterfte achter zich aanvoerend. De Moorsche geneesheer Aquirol - opgeleid in de zoo ontwikkelde Arabische wetenschap aan de hooge-school te Granada - had zich gehaast de waanzinnige mede te doen genieten van de verfrissching, die geheel de natuur onderging, door te gelasten haar te geleiden | |
[pagina 35]
| |
naar het terras van het lusthuis, dat een eenig vergezicht bood over de Guadiana, waarop juist weder een vaartuig van den Hanze zichtbaar was geworden. De vaartuigen der Hanzekantoren dienden niet alleen om de handelswaren te vervoeren, maar gaven ook reizigers gelegenheid de binnenlandsche rivieren over te steken, zoo niet geheel buitenlandsche reizen te ondernemen, onder bescherming der gewapende begeleiders. Door de verraderlijke bestokingen der Mooren, was zulk een begeleiding zelfs noodig op de binnenlandsche wegen en wateren. Behalve het naderend Hanzeschip dreef een groot aantal hulken stroomopwaarts, met het jonge visschersvolk, dat de haven al zingend verliet. Het levendig tooneel had ook dona Beatrix bewogen zich naar hetzelfde terras te begeven, en in overleg met dona Isabella haren broeder uit te noodigen de lezing te vervolgen van een handschrift van Vigelo, in leven illuminator van het klooster te Albelda, dagteekenend uit 976. Dit zoo kostbaar dokument, geschreven op reeds uitgewischt perkament, dat wellicht de algemeene verwoesting der Wandalen was ontsnapt, kon alleen op hooge vergunning van den aartsbisschop door het klooster, dat het als zijn hoogsten schat beschouwde, in leenbruik zijn afgestaan aan don Francesco de Bovadilla, opvoeder van den Infant. Don Francesco toch stond bekend als behoorend tot de edelen, die zich aan de aloude traditie hielden, | |
[pagina 36]
| |
dat de hooggeborenen thuis behoorden te zijn in letterkunde en geschiedenis van het oude Rome. Hij beproefde het handschrift uit het Latijn over te brengen in eigen taal, nu deze - als de Castiliaansche - van lieverlede schrijftaal was geworden aller omliggende gewesten. Het handschrift was dubbel merkwaardig, omdat het de portretten bevatte van Sanchio den Dikke en dona Ramiero van Navarro, koningin van Urria, vervaardigd door Saracino en Garcia. Zij waren beiden nog zoo schoon van kleur, dat Isabella zoowel als dona Beatrix ze telkens op nieuw moesten bewonderenGa naar voetnoot1). Het kleine gezelschap, waarbij ook nog de Infant zich had gevoegd, verdiepte zich, naar aanleiding van het handschrift, in de aloudheid van het Castiliaansch vorstenhuis; voorts in de letterkunde, die in de XIIde en XIIIde eeuwen reeds meesterwerken had opgeleverd gelijk de Cidnijd, als eerste proeve van romantiek, die zoovele dichters van lateren tijd in geestdrift ontstak en ten voorbeeld werd - toen al die ernstige woordenwisselingen den eerst dertienjarigen Infant verdroten, daar een ander handschrift hem nog meer aantrok, en de lijfarts Aquirol dit niet minder oud, zoo nog niet ouder noemde en het reeds geheel door don Francesco was overgezet. Het was een deel geschiedenis, dat betrekking had | |
[pagina 37]
| |
niet alleen op de vernietiging van het Romeinsche rijk, maar op den inval der Wandalen in Espana zelf. Isabella bereidde Alonzo te gaarne genoegen, dan dat zij niet dadelijk zijn voorstel zou hebben ondersteund om dit liever heden te vervolgen. Harerzijds bewees zij met dat verzoek te ondersteunen, den geleerden huisgenoot mede een beleefdheid, door te verklaren voor lang reeds gewenscht te hebben naar de kennismaking van dien arbeid. Alzoo spoedde don Erancesco zich naar zijn boekvertrek en straks hingen de drie toehoorders aan zijn lippen, om met stijgende aandacht te vernemen hoe de Barbaren uit het Noorden zich, gelijk, een andere zondvloed, hadden geworpen op het zedelijk volslagen ondermijnd Romeinsche rijk en mede geheel Espana hadden verwoest; hoe daarna op hunne beurt de West-Gothen de Wandalen hadden verdreven en er zich geordend hadden tot een waardig Christelijk volk, dat zich, dank zij hunne vorsten en eenige priesters, meer en meer baan brak op den geheel braak liggenden weg der beschaving - totdat alleronverhoeds, ter andere zijde, de Arabieren verschenen en alle Christenen dwongen niet alleen hun geloof te verzaken, maar hunne steden en sterkten prijs te geven. De edelsten en meest geloovigen - zoo las hij na die korte inleiding verder - volgden het voorbeeld der geestelijke overheden en weigerden zich te onderwerpen aan het wreede juk van den Muzelman. Zij vloden naar Asturië, met achterlating van have en goed, om er in | |
[pagina 38]
| |
alle vrijheid God te dienen op Christelijke wijs, en bij handhaving van eigen wetten, onder welke zij steeds gelukkig hadden geleefd. Van lieverlee kwamen van alle zijden vervolgden en ver weg gevlodenen zich bij hen voegen, terwijl anderen hunnen bewakers zochten te ontkomen, om liever gezamenlijk armoede te trotseeren, dan onder het juk der ongeloovigen zich in weelde te baden. Zoo ontstonden er kleine doch dappere groepen, die, zoodra zij er slechts kans toe zagen, zich op de bezittingen der Mooren wierpen, als eigendom van eigen vaderen, en de overweldigers opofferenden aan hun wraak. Hoewel zij er aanvankelijk niet aan dachten zich meester te maken van de nieuwe sterkten, die de Moor alom optrok, ontwikkelden zij nochtans hun kracht in hooge mate en begonnen zij van lieverlede zich voor te bereiden tegen aanvallen. Eenmaal op verdediging gewapend, begonnen zij al spoedig zich sterk genoeg te gevoelen om den vijand te bestoken op het gebied, dat hij zich zoo wederrechtelijk had toegeëigend, in het onwrikbaar geloof dat elke poging ter herwinning van het vaderland en ter verdrijving der ongeloovigen uit het eertijds Christelijk gebied, den Hemel te welgevallig moest zijn, dan dat legioenen engelen hunne zwakheid niet zouden schragen. Den Mooren ging het inmiddels als alle overwinnaars. Trotsch op het geluk hunner wapenen, gerust | |
[pagina 39]
| |
op het bezit van geheel Espana, dat, in onderscheiden gewesten gesplitst, door even zoovele koningen werd beheerd, gaven zij zich geheel over aan de beoefening van kunsten en wetenschappen, stichtten hoogescholen in het veroverd land, bouwden prachtvolle Moskeeën en zulk een aantal kasteelen, dat de afstammelingen der West-Gothische koningen zich straks noemden naar het eerste der heroverde gewesten El Castella. In dezelfde mate als deze op den beschavingsweg voorwaarts zochten te gaan met reuzentred, veronachtzaamde en verweekelijkte zich de Moor, voor zoover hij zich niet onverdeeld aan studie wijdde. De krijgskunde, de wijze van oorlogvoeren, die hem voorheen alom volkomen zegepraal verzekerde, werd bij een jonger geslacht volstrekt verwaarloosd en de verzwakking van geheel het ras maakte, bij den kleinsten aanval, het even gemakkelijk tot overwonneling, als het voorheen overwinnaar was geworden. Om in vrede met de Christenen te leven, veroorloofden zij dezen zich in hun midden te vestigen en eigen godsdienst uit te oefenen. Doch daarmee waren zij niet gebaat, want gedurende acht eeuwen hernieuwde zich gedurig een krijg, die voorheen door een enkelen beslissenden slag zou zijn volstreden. Drieduizend zevenhonderd maal rukten de Christenen tegen hen op en steeds trokken de Mooren met verlies af, omdat zij nergens op hun hoede waren. Rechts, links, voor, achter, alom werden zij soms | |
[pagina 40]
| |
onverhoeds besprongen door een volk, dat zich afstammeling noemde, slechts voor een deel wel is waar, der moedige West-Gothen, doch voor een deel ook der oude Spanjaarden, die de verwoesting der Wandalen als door een wonder waren ontkomen. Als kinderen des lands, van af de vroegste eeuwen, streden zij dag aan dag, om streek voor streek terug te winnen. Elke stad of sterkte, die hernomen of, door de Mooren gebouwd, dezen ontrukt werd, werd eigendom van den held, die ze bemachtigde. Hij hield er zijn intocht als koning, met den geestelijken leidsman ter rechter hand, en omgaf zich met koningsluister, om niet den mindere te schijnen van den priester. De poorten stonden voor elken Christen open, die bescherming zocht, maar ook voor elken Muzelman, die zich wilde laten doopen. Zoo werd Espana van lieverlede hervormd, doch onwillekeurig terzelfder tijd verdeeld in even zoovele koninkrijkjes als het voorheen, onder den Romeinschen landvoogd, provinciën had geteld. Zoowel door onderlingen strijd om het erfrecht, als door vermaagschapping, hadden eindelijk de koningen van Castilië, Portugal en Arragon alle staten aan hun scepter onderworpen, en deze heringericht tot aartsbisdommen ter eere Gods en ter handhaving der rust.
Zulk een vluchtige terugblik in 's lands verleden | |
[pagina 41]
| |
moest Isabella en Alonzo in geestdrift ontsteken voor den geloofsmoed der vaderen, en onwillekeurig doen denken aan de vereeniging aller gewesten onder een enkelen scepter. Althans Alonzo merkte op: ‘Hoe jammer dat koning Henriquez niet meer kan huwen met Eleonora van Arragon, de zuster van den held van Catalonië. Neen, dit ware nog beter. Isabella moest de gemalin worden van don Ferdinand den Dappere! Dunkt u niet?’ ‘Dit zou weinig baten daar ik geen erfgenaam der kroon ben, doch don Ferdinand zou daartoe met de kleine in de wieg kunnen huwen,’ antwoordde Isabella achteloos, om niet te laten bespeuren hoezeer de opmerking haar trof, want don Ferdinand was niet alleen de eenige prins, dien zij persoonlijk kende - behalve don Juan van Portugal - maar zijn heldenmoed had Catalonië aan de Mooren ontrukt, en hem ook tot held haars harten gemaakt. Inmiddels waren de visschershulken uit het oog verdwenen, en had het naderend vaartuig het anker reeds uitgeworpen. Daar de boot dadelijk werd vastgesjord aan den zwaren pilaar, die de aanlegplaats aanwees, en de loopplank onverwijld op den oever geschoven, met aandacht wekkenden spoed zelfs, moest zich stellig een aanzienlijk man aan boord bevinden. Om gewone reizigers of kooplieden haastte men zich zoo niet. Slechts enkelen bleken tot de eersten te behooren, | |
[pagina 42]
| |
die nu gretig van de gelegenheid zochten gebruik te maken, hoewel zij bleven wachten tot de aanzienlijke medereiziger aan wal was gestapt, en hunne eerbiedige kniebuiging had beantwoord met zegenend gebaar. De reiziger was de aartsbisschop van Sevilla, ten wiens behoeve en eere in het klooster, grenzend aan Averilo, onverhoeds heel wat drukte werd gemaakt, daar hij er zou vertoeven tot het vaartuig van lading had gewisseld, om er weder mede terug te gaan. Dewijl don Francesco zijne lezing vervolgde en het drietal met de meeste aandacht toeluisterde, schrikte het eenigszins bij de aankondiging van bezoek, door de vraag, wanneer het der Infante gelegen zou komen zijn Reverendissimo van Sevilla te ontvangen. De prelaat was op Averilo niet bekend dan als leider der koningsgezinde partij, bijgevolg als vijand van Averilo, dat onder bescherming stond van Toledo. De ontsteltenis die het kleine gezelschap, zij het ook maar even, beving, was dus alleszins natuurlijk. ‘Vermoedelijk vertoeft hij in 't klooster en wil u den handkus niet onthouden,’ meende dona Beatrix, toen Isabella zich bereid had verklaard hem dadelijk te ontvangen. ‘Zoo denk ik met u,’ antwoordde zij opstaande, om zich door Alonzo, hoffelijk als hij steeds met zijne zuster omging, te doen geleiden naar de zaal, alwaar bezoeken werden ontvangen en die bijgevolg zoo weelderig was ingericht als alle overige vertrekken eenvoudig. | |
[pagina 43]
| |
Dona Beatrix riep haar echter terug, om ijlings met den juist ter zijde gelegden gouden haarband de los zwevende lokken samen te vatten, daar dit meer paste bij haar stemmig gewaad. Sevilla wist zeer goed dat hij geen welkom bezoeker wezen kon, niet als vriend des konings, maar als vijand van Toledo, doch, tegenover eene in volslagen afzondering opgevoede Infante, behoefde een man van zijn rang zich geen dwang op te leggen. Achterlijk als hij haar waande wegens eene verwaarloosde opvoeding, bekommerde hij zich weinig in hoever hij als koninklijk boodschapper welkom zou zijn, ja dan neen. Zeer vaderlijk trad hij haar dus tegemoet om haar zijn zegen te geven, tot welks ontvangst zij even de knie boog, volgens én kerkelijk én hoffelijk voorschrift. ‘Mijne zeer waarde dochter en prinses,’ hernam hij haar op zijne beurt begroetend met den handkus: ‘Ik nader u als boodschapper van uwen koninklijken broeder, die zich den jongsten tijd bezwaard gevoelt, niet zoozeer over uw meerderen of minderen verlaten toestand, maar omdat hij reeds zoovele maanden aarzelde u een bruidegom te zenden. Toch kan hij ter zijner verontschuldiging aanvoeren dat hij tot heden geen geschikt gemaal vinden kon, dat is een jonkman, die alle vereisclite hoedanigheden bezit en wiens karakter waarborgt, dat hij én als koning én als broeder hem het geluk eener eenige zuster kan toevertrouwen.’ | |
[pagina 44]
| |
‘Ik meende over eigen hand te mogen beschikken, Reverendissimo,’ antwoordde zij aarzelend. ‘Vermoedelijk zult ge dit ook kunnen en o ok willen, wanneer gij eenmaal de kennis zult hebben gemaakt van den meest innemenden jongeling van geheel Castilië, prinses.’ ‘En hoe heet die jongeling?’ vroeg zij met een spottend gebaar. ‘Don Pedro Gironi.’ ‘Don Pedro Gironi? En... wie is die... don Pedro Gironi?’ ‘Een jonkman, van wien de koning de schoonste verwachting koestert, prinses, en die een gelukkig leven waarborgt aan zijne zijde.’ ‘Een... man... zonder rang... naar ik bespeur?’ ‘Op het oogenblik ja, hoewel zijn geslacht bijkans niet in oudheid behoeft achter te staan bij het vorstelijk van Castilië, want in de dagen van Sanchio en Ramiero bestond er reeds een Gironi. Zoodra de Infante hem echter tot zich zal hebben opgeheven, zal hem een rang worden verleend, overeenkomstig hare koninklijke waardigheid. Wil hem daarom minzaam ontvangen, geeerde prinses, en hem uwe liefde, uwe toekomst waardig achten. Als mijn bijzondere kweekeling, durf ik in gemoede van hem getuigen dat hij het is.’ Isabella antwoordde niet, en de aartsbisschop scheen ditmaal door zijne welsprekendheid in den steek te worden gelaten; althans hij moest kennelijk naar woorden zoeken, om het gesprek te vervolgen. Dit viel hem zoo | |
[pagina 45]
| |
moeilijk, dat hij 't liever voor geëindigd hield. Nu zijn taak volbracht was, had hij zich ook niet langer op te houden of zijn gezelschap te onthouden aan de klooster-broederen, die zoo verrukt waren over de eer van het te mogen ontvangen. Zooveel gelaatkunde had hij wel om op te merken, dat de koninklijke boodschap der Infante ver van welkom was. En aan zekere uitdrukking van de zwarte, vonkelende oogen der jeugdige vorstin, en zekeren trek om den vastberaden mond, bespeurde hij zeer goed dat zij minder gedwee gehoorzamen zou, en minder werktuig bijgevolg zou zijn, dan men hem en ook koning Henriquez had diets gemaakt. Nauwelijks had hij zich na eenige plichtplegingen verwijderd, of geheel haar ziel kwam in opstand. Zoo zonnig als die bergen en valleien met hun weelderigen plantengroei daar voor haar lagen uitgestrekt, zoo zonnig had zij zich de toekomst voorgespiegeld, en daaruit kracht geput om alle treurigheid van het heden te doorworstelen. Want dat heden... dat allertreurigst heden, kon haar somwijlen overstelpen met een duldelooze smart, wanneer zij eenvoudige landlieden ten arbeid zag tijgen of tegensnellen bij zonsondergang door vrouwen en kroost, dat lachte en schertste, zong aan moeders hand of door moeder werd gedragen en geliefkoosd. Die armen... en zoo schaars bedeelden! Smaakten zij niet een voorrecht dat zij, de koningstelg van een geheele reeks vorsten, hun benijdde? | |
[pagina 46]
| |
Geen moederlijke liefkoozing heugde haar. Voor zoover hare herinnering strekte, leefde hare moeder als een sombere wezenlooze, ten spot van haar hoogen rang. Zij at, zij dronk, zij liet zich kleeden en ontkleeden; zij was noch luimig, noch lastig, ja zelfs altijd zich zelf gelijk; een levend beeld, dat bleef zitten waar het werd gezet en bleef staan waar men het plaatste, steeds rondstarend of strak voor zich uit, met doffen, zielloozen blik. De beide Bovadilla's bejegenden haar met den grenzenloozen eerbied, eener koningin verschuldigd en haar voorheen ook alleszins betoond. Geen oude, in haar dienst vergrijsde dienaren zouden de arme zelfs willen verlaten, die zij in betere dagen, in den vollen luister eener koningin, tevens koningsdochter, hadden zien pralen op het Alcazar als rechtmatige gebiedster en gemalin van Juan II. Allen wisten niettemin dat hare krankte een ongeneeslijke was en geen betere dagen ooit zouden wederkeeren. Alleen Isabella hield zich met de hoop der jeugd vast aan den stroohalm, dat zij haar eenmaal zou herkennen en dat hetzelfde, vaak zoo angstig zuchtend gemoed, als werd het bezwaard door een ontzettenden last, zich verlucht zou gevoelen en de nevel, die over haren geest was gekomen, zou opklaren gelijkertijd. Hoe benijdde zij de dertienjarige Maria van Bourgondië, van wier blijde jeugd men haar nu en dan verhaalde als de kooplieden van den Hanzebond 's lands voortbrengselen waren gaan ruilen tegen die | |
[pagina 47]
| |
der Vlaamsche nijverheid, en door neef Karel van Charolois in persoon waren ontvangen, opdat zij hem berichten zouden geven van de arme koningin-weduwe, 's hertogs volle nicht. Bij die gelegenheden zonden mevrouw Margaretha van Yorck zelve zoowel als Maria haar niet alleen eigenhandig geschreven welgemeende groeten, maar ook menig aandenken, menig stoffelijk bewijs dat men haar treurig lot herdacht, met de innigste deelneming zelfs in den Burcht te Brugge of op het Prinsenhof te Gent. Koning Henriquez mocht beweren dat nicht Margaretha Vlaamsen lijnwaad en goudlaken haar vereerde, uit hoogmoed op de nijverheid en fraaie weefkunst der Nederlandsche gewesten - zij vroeg naar het waarom noch daarom, maar aanvaardde elk vriendschapsblijk met o! zoo dankbaar gemoed, en stelde elk bewijs van herinnering op prijs; zóo zelfs, dat zij menigmaal vurig wenschte zich te mogen inschepen op een of ander vaartuig, ten einde de verwanten in het Noorden te bezoeken, en persoonlijk te danken voor zooveel hartelijkheid als zij hunnerzijds, ondanks persoonlijke onbekendheid, mocht genieten. Nooit had zij derwijze gewenscht de Nederlandsche kooplieden te volgen, als nu zij onwillekeurig het oog hield gericht op het binnennemen eener nieuwe lading Avilasche specerijen en vruchten, en met popelend hart uitzag of niet een der handelaars zich naar Avirola zou spoeden, met een pakket of brief der Bourgondiers. | |
[pagina 48]
| |
Nooit had zij ook zoo de neteligheid van haar toestand overzien. Sedert de geneesmeester, don Aquirol, alle hoop had opgegeven op het herstel der koningin-weduwe, had zij berust in het heden, door het oog te onverdeelder te vestigen op de toekomst, die de beide Bovadilla's haar steeds hadden geschetst gelijk eene, waarin zij een taak zou hebben te vervullen, harer waardig, zoodat zij het welzijn zou kunnen bevorderen van duizenden - van heel een volk. Zij zou de rechterhand, de hulp, de steun worden van een gemaal, dien zij zou vereeren als een hooger wezen, gelijk een toonbeeld van ridderlijken heldenmoed en Christelijke trouw; zij zou des noodig met hem meetrekken ten oorlog, en zich zoo onversaagd betoonen als hij zelf... hij... Ferdinand... Ferdinand! Hoe zij schrikte, toen die naam haar onwillekeurig ontsnapte en de jonge held van Catalonië onverhoeds voor haar geest verrees, gezeten op zijn Andalusiesch strijdros, schrik voor zijn naam en zwaard verspreidend, hoewel hij eerst zeventien jaren telde. Meermalen was zij met hem in aanraking geweest; als kinderen hadden zij met elkander gespeeld en elkaar lief gehad. Zijn roem had haar onuitsprekelijk verheugd en hem op een voetstuk geplaatst, waardig te worden geliefd en aangebeden door allen, die dapperheid en onversaagdheid waardeerden in ouderen, maar - vereerden in een held, wiens bewustzijn pas kon zijn ontwaakt. | |
[pagina 49]
| |
Duizende ongeloovigen waren door hem in Christenen herschapen. En daar de bekeering van ongeloovigen destijds het hoogste doel des levens was van den ernstigen mensch, die den doop genoegzaam achtte ter bekoming der eeuwige gelukzaligheid, stond de jeugdige held van Catalonië alom, heinde en ver, zoo hoog aangeschreven als in het hart der Infante, die nooit een ander lief gehad had gelijk hem, den erfgenaam van den met blindheid bedreigden koning van Arragon. En in plaats van hem te zullen toebehooren, dien zij wist dat ook haar liefhad, zou zij zich moeten geven aan een... wellicht aan een hidalgo, alleen ter wille van een gril des konings! Zij wendde zich van de zonnige landouwen af en liet het hoofd in de handen zinken. Tranen schemerden tusschen de lange, zwarte wimpers bij het besef harer volslagen machteloosheid tegenover 's konings willekeur en de zekerheid dat zij zou moeten gehoorzamen, omdat er op heel de wereld niet éen was, die ter harer bescherming zou kunnen opdagen... tenzij hij...! Doch waar bevond hij zich? Hoe hem te verwittigen van hetgeen haar bedreigde? Eensklaps vermande zij zich. ‘Niet in tranen zal iemand mij ooit zien, wat mij ook weervare, nu of ooit, in den strijd met het lot dat geen Godheid, maar een gewetenloos broeder mij heeft beschoren! Kon ik Eerdinand slechts ter mijner bescherming oproepen, ik ware gerust. Hij zou voor zijn aangezicht het zwaard breken en hem de stukken | |
[pagina 50]
| |
voor de voeten werpen om mijnentwil. Want, dat hij mij lief heeft gelijk ik hem, dat weet ik, dat gevoel ik!’ Zij wischte de oogen af, liep eenige malen het vertrek op en neder om meer nog te bedaren, en spoedde zich toen terug naar het terras. |
|