En inderdaad is de mensch ook het eenige voorwerp van zijn studie, inderdaad is ieder, die een stap verder doet op zijn levenspad, ook een schrede in de zelfkennis gevorderd, ook iets meer bewust geworden van zijne heerlijke persoon. Klaarheid, bewustzijn, waarheid, zou dat geene drieëenheid zijn, die evengoed tot het ideaal behoort, als die drieëenheid ‘waar, schoon en goed’?
Dagelijks ziet men, dat de mensch gedwongen wordt meer en meer zijn geestesgaven te gebruiken.
De mensch-machine behoort weldra geheel tot het verledene en zie, de beschaafde maatschappij wordt haast een hemelsche, waarin het lichaam op den achtergrond komt en de helderheid in de op aarde almachtige ziel straalt. Dat is de vooruitgang. Ieder is geroepen daartoe het zijne bij te brengen naar gelang van zijne bijzondere aanlagen. De dorst naar geluk en vrede, die iedereen doorvlamt, drijft hem ook naar de plaats, waar hij vrede vindt voor zijne gaven en naar de beginselen, die hem gelukkig maken en vergenoegd. Ook ik heb mijn plaats in de schepping, 't Is niet die van den wilde, welke tevreden is in 't midden zijner kudden, niet die van den handwerker, die bloedig zweet om, vooral in een beschaafd land, de bete broods te verwerven, die hem in 't leven houdt, 't is niet die van onderwijzer der jeugd of van volksman. Ik voel mij in harmonie met de beschaafdsten, 't geen bewijst, dat ik geroepen ben mij te beschaven en ware humaniteit te bevorderen.
Daartoe is de klaarheid en duidelijkheid van mijne roeping een hoofdvereischte. Meer en meer moet ik tevreden worden, wanneer ik mijn plicht doe en zoo zal eindelijk bij mijnen dood een steentje tot den vooruitgang, tot de ontdierlijking zijn bijgebracht.
In 't geen nu volgt, leg ik alles neder wat mij vrede verschaft. Misschien zijn daar analoog georganiseerde geesten, die zich niet op de wijze kunnen uiten, welke ik als gave van God ontving, zij zullen dan hiermede sympathiseeren.
Het vragen naar 't waarom der zaken, en naar het doel daarmede beoogd, behoort tot mijne eigenschappen.