| |
| |
| |
Uit den winter van 1880. Eigen brieven.
In Luik teruggekomen verheugden wij ons gedurig in zijne opgewekte epistels en den schik, dien hij had in mijn Luikerwaaltjes, die ik in een paar dagbladen en tijdschriften schreef, zooals ik met Spadoisertjes was begonnen. Gevoelsmensch als hij was bij uitnemendheid en dus gevoelend met en voor een ander, die hem buitendien lief was, wist hij mij soms niet vlug genoeg te schrijven, hoe moeder weder had zitten kikkeren bij mijn beschrijvingen en zich, evenals hij zelf, aanbeval voor spoedig meer en hoe hij er zich meer en meer in verheugde, zoo mogelijk toch nog in de Kerstvacantie een klein wippertje te maken naar Luik en hoezeer hij hoopte, dat ik om zijnentwille nog eens zulke dolle ervaringen zou opdoen. Jammer maar dat zoo'n beetje studentikozerij ook al nadeelig was voor de beurs. Bij mijn antwoord had ik altijd heel wat te vragen aan Rembrandt (boven zijn schrijftafel) en zoo vernam ik door middel van dezen, dat hem de vertaling van een zeer lijvigen roman was opgedragen, welk werk hem later zwaar woog en deed vaststellen, dat een romanschrijver een onuitsprekelijke verantwoordelijkheid op zich laadde, wanneer hij er maar op los fantaseerde! Immers de moord door de Jong dien zomer van '80 bedreven, diezelfde roman had er dezen den weg toegewezen, en die idee bezwaarde hem. Alleen kon hij, vertaler, zich geen aandeel aan 't kwaad gelukkig toerekenen daar 't niet gezegd was, dat juist de vertaling voor zooveel kwaad den weg had gewezen, maar veeleer het oorspronkelijk werk. Dan... hij zelf zou dit nooit onder bewerking hebben genomen. 't Was hem eenvoudig thuis gestuurd door den uitgever... en 't reisduitje... Toen hij 't boek begon, had hij de ervaring nog
| |
| |
niet van den ook noodlottigen invloed van zulke geschiiften.
Onverhoeds hoopte hij echter, dat het minder opwekkende vertaalwerk, aangegrepen, omdat hij toch al op een leeftijd kwam, dat hij in zijn eigen onderhoud moest kunnen voorzien, pour tout bon, een einde zou nemen.
Hij had er, wel is waar, nog maar niets van laten verluiden, maar dat... iets... was op zichzelven toch iets om zich tegenover zijn reeds zoo oud zijn en zijn schoenen nog niet eens zelf te kunnen betalen, een heerlijk vooruitzicht! Dadelijk lichtte hij mij nog niet nader in... ‘o!... als mij dat geluk boven 't hoofd hing, de trein zou me niet vlug genoeg naar u toe kunnen sporen...’
Alles mocht hij mij niet zeggen, toch begreep ik wel een en ander, in correspondentie als ik toch nu en dan met zijn moeder was.
Ik vond echter een paar brieven uit die dagen, die hem geheel doen kennen in zijn werkzaamheid en waarlijk denkleven. Men neme ook in aanmerking, dat ik inmiddels ook Sonnetten had ontvangen, zoowel in afschrift als in drukproef.
Amsterdam, Reguliersgracht 53.
Lieve Tante.
Dit ledig kwartiertje bestem ik voor een praatje met u. Dank voor uw lief, uitvoerig schrijven en voor de prettige berichten omtrent uw tegenwoordig leven. Ook van mij zoudt u veel meer hooren, wanneer mijn tijd niet zoo machtig beperkt was! Mijn aanleg trekt mij naar litteraire studiën en de noodzakelijkheid duwt mij in de richting der juristen. Wat is het gevolg? Dat ik het een aan 't ander koppel en ongeveer vijf, zes uren daags in de collegezalen woon.
Ik leer prachtige, zalig mooie dingen! Vooral
| |
| |
bij Pierson en Spruyt, die onderricht geven in de Nieuwe Letteren, Kunstgeschiedenis, Wijsbegeerte en. Zielkunde. Om met vrucht hunne lessen te kunnen volgen moet men kunnen, denken, gevoelen en verbeelden. Voor de andere cursussen is een beetje begrip en geheugen noodig.
Ik beklaag mij volstrekt niet over mijn tegenwoordig lot. De drukte mijner bezigheden is niet drukkend, alleen maar tijdroovend, want na den ingespannen dag, volgt licht een ingespannen avond....
Ik heb geen enkelen regel rijms na mijn examen gemaakt. Ik kan er maar niet toe komen. 't Hoofd kookt mij; in deze periode van opnemen valt uiten des te moeilijker.
Daarbij danst mij geschreven schrift allerliefst voor de oogen, hetgeen wel te begrijpen is, dunkt mij. Elke week te zorgen voor vijf, zes kolom illustratie... heet vertalen. Ik ben nu in 't midden van 't tweede deel van den roman in vijf deelen: ‘Octor’, idem 500 blz., die 1 Juli a.s. af moet zijn en dan afzonderlijk verschijnt. Ik hoop, dat u kennis zult maken met dezen pupil een kind is het bij lange niet.
Weet u, wat het grootste bezwaar dezer vertaling is? Het is een sensatie-roman, vol moord en doodslag, krankzinnigheid, vergiftiging, veinzerij en misdaden. Zuiver ingekleed en vol mooie plaatsen. Al vertalend moet ik in mijn snipperuurtjes dat alles in mij opnemen, om het met eigen woorden weer te geven. Ik moet het nog eens voelen en daar ik fijner gevoel dan de botte lezers van zulk soort romans, brengt het mij soms in pijnlijke hartstochtelijkheid. Waar een ander iets akelig vindt gruw ik en zoo al meer. Boeken kosten ook geld.
Maar om der wille van de smeer, U weet wel! Straks moet ik echter naar den Secretaris der juridische faculteit, die mij heeft ontboden tot een onderhoud. Wie weet? En dan weet
| |
| |
ik wel wie ik o zoo gaarne zou doen meedeelen in mijn fortuin, niet waar?
Ik hoop nu de ‘Portefeuille’ voor mij open te zien. Ik zond iets anonym in, dat waarschijnlijk geplaatst wordt. Het honorarium zal, als ik het krijg, wel gering zijn. Doorgaans betaalt dat blaadje niet, maar het wordt gelezen. Ik heb me, o wee! aan kritiek gewaagd! Wordt deze gedrukt, dan zal ik ze u sturen.’
Met de verzen uit mijne Mathilde gaat het goed. Die Sonnetten uit den Spectator behooren tot dat Gedicht. Weet u wat het oordeel is van de lui, wier namen ik u noemde en wien ik overdrukjes stuurde?
Pierson schreef me een briefkaart. Hij wenschte mij van harte geluk en vond dat er in stak: ernstige kunst, dichterlijke opvattingen, bestudeerden vorm.
Doorenbos ontbood mij dadelijk, om mij een gemotiveerd compliment te maken.
Schimmel plaatst straks vijf anderen in ‘Nederland!’ Nog al aardig, niet waar! ik corrigeerde ze reeds.
Pa loopt helaas! wat te veel met zijn zoon te koop, en bazuint op straat en in huis overal rond, dat hij zoo'n Piet van 'n jongen heeft!
De studenten roepen mij lachend na in 't Grieksch, omdat ik me niet bij de jongens aansloot en zij dus het land aan mij hebben: ‘Daar heb je den Dichter.’
Pierson verzocht mij, te mogen lezen, wat ik in handschrift heb. Ik zal het doen, misschien helpt hij mij aan een uitgever.
En nu vindt u en Margo ze ook goed? Ik heb er bijna niets dan pleizier van! Ik dank voor uwe verbetering, maar dank er u toch voor. Het is een gewone dichterlijke zinsbouw om het bijv. naamwoord achter het zelfstandig te plaatsen. Ik hoorde er geen aanmerking op en daarbij vond ik het fraaier dan wat u
| |
| |
voorstelt: En de arm buigt om de leeste heen... der slanke. De fantasie, die niets zag dan het buigen der jongelingsarmen om de meisjesleest heen, ziet door de eenvoudige toevoeging, in éénen een aantal slanke maagden, schijnt mij. Men moet het ook zacht en innig uitspreken, dan dunkt me, dat er beschrijvende kracht in zit, meer dan in het ‘der slanke’.
Ik verheug mij over uwe ervaringen, omdat u er door versterkt wordt in uw geloof, dat u lief is. Ik ken voor 'n mensch, die in de gedachte niet het hoogste ziet, geen hooger, heiliger genot dan het geloof, 't Komt er niet op aan waaraan, geloof aan God, aan spoken, aan woordteekens, aan der menschen goedheid, het komt overeen uit.
't Is avond. Er ligt een dag tusschen deze regelen en de vorige. Waar is hij gebleven? Mijn kacheltje snort heerlijk, in den gezelligen insteek. Mijn prachtige porseleine lamp stuwt haar likkend vlammetje tegen haar mika-hoed. Ik ben bij den Secretaris geweest, die mij in onderscheiden vakken gedurende een anderhalf uur examineerde. 't Ging nog al, naar mij dacht. Hij zeide mij, dat er vijf solicitanten zijn voor de Beurs (u zult mijn geheimpje toch wel reeds geraden hebben), en nu, schrijf mij eens spoedig, mijn ziel! mijn lief vriendinnetje, Tantetje van mijn hart. Ik hou veel van u! Heel veel, zielsveel! Gekust. Groet Uwe compagne. Wij allen minnen u! Goeden dag! Slaap lekker!
Uw JACQUES.
Inmiddels verloofde zich zijne oudste zuster en bevond de tweede zich op de kostschool te Diekirch.
Deze beide bijzonderheden verlevigdigden al spoedig onze hoop, dat er een klein kansje bestond om elkander toch nog, ondanks den afstand, spoediger
| |
| |
terug te zien dan wij ons in Spa hadden kunnen voorstellen bijgebeurlijken tegenslag van het winterplan.
Het huwelijk werd in Mei vastgesteld. Zuster Henriëtte moest natuurlijk de festiviteiten bijwonen, te jong om de verre reis alleen te ondernemen, zou Papa hem allicht afvaardigen om haar huiswaarts te halen. Al spoedig werd die hoop bevestigd.
Zoo naderde onder allerlei blijde verwachtingen de veelbelovende Mei van 1881, en wel de vijfde dag dier maand.
Doch laat mij eerst nog een schrijven u doen kennen uit die dagen, dat wij aanvankelijk nog op een gezel-ligen Luiker-kerstmis rekenden. En wel omdat hij in dat schrijven niet alleen spreekt over den indruk, die de eerste Sonnetten teweeg brachten, maar ook hoe het eigenlijk gesteld was met de bewuste Beurs.
Bedoeld schrijven is een week of zes jonger dan het vorige, zoo juist meegedeeld, want het dateert van den negenden Dec. 1880.
| |
Amsterdam 9-12-80.
Jacques Perk aan Betsy Perk, te Luik.
Lief Tantetje.
Een uurtje vrij, een gezellig theedrinkende familie rond de tafel, ziedend water en gonzend gaslicht, ettelijke velletjes wit papier voor mij.... honderden gedachten aan u, een nieuwe pen in den houder, zaken genoeg, die mij noodzaken eens een gezellig papieren praatje met u te houden. Voor ik daartoe overga eerst eene vermaning. Schrijf als de wip een briefkaart aan mijn vader, want gisteren vierde hij zijn zilveren feest als predikant. Oom Henri uit den Haag was overgekomen om zijne familie te vertegenwoordigen. De rest zond kaartjes of brieven: het is u door het hoofd gegaan en eigenlijk alleen aan mij te wijten. Ik had u dienen te waarschuwen.
| |
| |
Zonderling, dat u juist op dien dag met de gedachten bij ons vertoefdet en mij schreeft. Ik begin spiritist te worden.
't Is een enorm feest. Honderd en vijftig gezinnen bezochten de receptie. Tallooze brieven en telegrammen. Vele geschenken en een bankje van.... uit naam der gemeente.
In de eerste week zal het niet zijn afgeloopen, want vader dient zijne collega's en de commissie eens aan zijn avonddisch te vergasten. De kranten maken natuurlijk veel ophef van dit jubileum des Volkvriends. Laat mij u thans eerst van uw hartelijke onrust omtrent mijn persoontje bevrijden. Ik was doodeenvoudig in Den Haag om op een veiling bij Van Stockum Grieksche boeken te koopen. Ook wilde ik dien X. eens wennen aan Jacques-loosheid. Weshalve ik vier dagen ten huize van Oom Enderlein vertoefde... en rustte. Ik wilde eens wat ontspanning hebben, een weinig verstrooiïng na de tweezaamheid, waartoe ik door X. gedrongen word.
Wel is waar ben ik niet al te fiks en heb ik veel geleden aan zenuwen, welker overprik-keling veroorzaakte, dat ik bijzonder opvliegend ook tegen mijn vader werd. dr. Daniels schreef me een kuur voor, die beterend werkt. Daaglijks moet ik een uurtje heilgymnastiek doen met vier andere lijders, allen boven de veertig. Wij krijgen soms duchtig ransel van een oud soldaat, maar worden hierdoor gezonder. Deze gymnastiek vervangt de lichaamsbeweging, die ik ten zeerste behoef, en waarvan ik te veel verstoken blijf door mijne zelf geschapene en door mijne verplichtende beslommeringen.
Uw Jacques, lieve Tante! lijdt een leven, dat men geenszins kleinsteeds zal noemen. Den ganschen dag bezoekt hij colleges, soms zes uren lang; daarna geniet hij een uur gymnastiek om langs een omweg huiswaarts te keeren. Een middagmaal is schielijk genuttigd en de avond is daar.
| |
| |
Ik ben lid van 't Leesmuseum en van Arti. Daar breng ik vaak een uurje zoek, heb ik lust en tijd en.... laat X. mij gaan, dan woon ik Donderdags op de laatste plaats de Kunstbeschouwingen bij. Een lezing, een tooneelvoor-stelling, die bijzonder de aandacht trekt, een bezoek bij professoren of bij kennissen, hoewel zelden, een boekverkooping, pakt meer dan een avond in de week, de andere, iemand als X., aan mijn schrijftafel... nu bid ik u? Is het mogelijk in zulk een toestand - terwijl ik toch nog mijn roman vertaal - veel aan mijn geliefde Kunst te doen? Ik smacht naar de vacantie om eens zelf te kunnen werken, eens buiten colleges te zijn. Ik kan echte r best leven, zooals ik nu leef en dit leven is mij ook niet hatelijk! Het verschilt alleen wat erg van mijn vroeger eenzaam peinzend leventje op 't Haar-lemmerplein. Ik moet nog wennen aan die groote bedrijvigheid.
Duid he t mij niet ten kwade, dat ik zoo weinig schrijf, ik kon heusch niet vaker. U is en blijft toch, hoop ik, overtuigd, dat u mij na, zeer na aan 't hart ligt en dat mijn Tantetje, in de weinige vrije gedachten, die ik mag hebben nu zij door zoo velerlei worden in beslag genomen, eene eerste plaats bekleedt? O! ik Vind Margo zoo'n beste meid en ik gevoel zoo met haar mede, omdat zij zooveel van u houdt! Als ik 's morgens mijmerend ontwaak - ik heb veel slapeloosheid in den laatsten tijd gekend - dan denk ik dikwijls aan Luik en het brooze schepseltje, dat daar woont, gewikkeld in mijn liefde. Ik weet, dat u ook veel aan mij denkt en als onze gedachten elkander kruisen, dan is het mij zeer wel te moede.
't Is nog niet zoo zeker, dat ik u niet kom bezoeken in de Kerst-vacantie, want ik verlang soms erg naar u, weggezworven kind van Delft; dat zal echter afhangen van de Beurs.
Hoe het daarmee staat gesteld?
| |
| |
Volledig antwoord kan ik zoo min als iemand anders geven. Ziehier, wat er van is en hoe het er mee staat.
Burgemeester en Wethouders van Amsterdam hebben deze Beurs te vergunnen en winnen advies in van de Curatoren onzer Hoogeschool. Deze Heeren wenden zich tot de Faculteit, waartoe de Candidaat behoort, om inlichtingen en benoemen een Commissie uit haar midden, die den jongeling dient te peilen.
Tot dit jaar werd er nog al geschipperd met de Beurs en is zij soms geschonken aan jongelieden, wier aanleg goed was, doch die te zwakke beenen voor de weelde bezaten. Daarom zouden B. en W. ditmaal scherp toezien en de toelage slechts afstaan aan een jonkman van buitengewonen aanleg. Werd die onder de Candidaten niet gevonden, dan moest de Beurs ongeschonken blijven tot het volgende jaar.
Wat is nu het geval?
Onder de zeven Candidaten bevindt zich een oud-student uit Leiden, die met gelukkig gevolg reeds eenige examina heeft afgelegd. Dit is een ernstige mededinger.
De rest viel af en ik sta nu met hem alleen in 't worstelperk. Na door Naber, Jorissen, De Hartogh, Pierson en Spruyt te zijn aangesproken en door de drie eersten vormelijk naar mijne kundigheden te zijn gevraagd, heeft de Letterkundige Faculteit mij eenparig voorge-dragen aan de Curatoren. Mijn vijand, de Jurist, is evenwel door de rechtsgeleerde Faculteit voorgedragen en aan den tand gevoeld. Thans wordt onze zaak besproken en ging uit handen van Curatoren, die ons beiden voordroegen, over in die van B. en W.
Vader sprak Pierson, die hem verzekerde, dat de Burgemeester er mee in zit.
Wat moet het collegie doen? Aan een jong student van aanleg (ik) hunne Beurs schenken
| |
| |
voor zes jaren of aan een anderen van aanleg (die vijand) uit Leiden, voor misschien maar drie jaren. Daarop komt allesneer. Sommigen vermoeden, dat de zaak op de lange baan zal worden geschoven en wij geen van beiden een cent zullen zien. Wij wachten nu gespannen. Die spanning duurt nu al zoo lang, dat ik meelij met mezelf begin te krijgen.
Wordt mijne geleerdheid alzoo betrekkelijk niet zeer gewaardeerd met mijne weinige gaven staat het zooveel te beter. In de Letterk. wereld wordt mijn naam een relletje! Heusch! Ik zeide u reeds welk oordeel Pierson over mijne Sonnetten geveld heeft, en dat hij verzocht ze in bandschrift te mogen doorbladeren, waarna hij naar aanleiding van Dichtkunst een mondgesprek van twee uren hield, een colloquium waarvan ik de vruchten plukte.
Ten Brink schijnt zich tegenover Oom Henri P. dan al zeer gunstig over mij te hebben uitgelaten.
Alberdingk Thijm las mijn werk voor op zijn college aan de Kunst-Academie, met bijvoeging of men zich kon voorstellen, dat de Dichter dezer Sonnetten maar even twintig kon zijn. Ook schreef hij aan mijn vader uiterst vleiend over zijn zoon, die een echte Dichter was geworden en loofde de gedichten, die geache-veerd en voortreffelijk zijn.
Vosmaer en Schimmel bewezen hunne ingenomenheid door de opname in hun Tijdschriften. Hasebroek noemde mij gisteren collega-poeët, terwijl Ten Kate mij prees en de hand drukte, met de verzekering, dat ik zoo'n uitstekenden aanleg had en den wensch op voorspoed.
Van Gorkum schreef aan Vader:
‘Toen ik de Sonnetten van je zoon het eerst las, was ik overduiveld. Ik zei tot mij zelf: dat is stout! Als de jongens van twintig jaren reeds zoo beginnen, dan kunnen wij ouderen allegaar onze matjes oprollen... maar toen ik na eenige
| |
| |
dagen “à tê te reposée” die verzen herlas, zag ik vele dingen, die mij onaangenaam troffen en 'k dacht, dat ventje moet slaag hebben’.
Papa beval zich zeer aan. De jongen moet eens op zijn plaats worden gezet....!
Ik heb Schimmel verzocht er nog een stuk of tien te plaatsen. Doet hij dit, dan ga ik een uitgever voor mijn bundeltje zoeken en meen mij dan in de litterarische wereld te hebben gëintroduceerd. Mathilde dient tot inleiding van al mijn latere werkjes of werken. Ik heb den bundel in zijn geheel reeds aangekondigd in ‘Nederland’ (aan den voet der bladzijde). Een ieder vraagt mij wanneer Mathilde verschijnen zal. Aan 24 er van moet ik de laatste hand nog leggen en dat vordert nog eenige maanden.
Ik heb echter op de laatste proef om overdrukjes aan Loman verzocht, doch ontving tot heden niets; ik zal hem eerlang er nog eens over schrijven en tevens een en ander uit uw naam verzoeken. Maar nu genoeg over mij, mijne gezondheid, mijne gegoedheid en mijn geestelijk leven. Met de grootste belangstelling-las ik uwe ervaringen en wederwaardigheden in Luik. De kermis is toch overal prettig en de opera's nergens onpleizierig, de kunsttentoonstellingen overal bezoekwaardig en lekker eten overal smakelijk.
Dat u dik wordt is onvoordeelig met betrekking-tot hemd en overjassen, dan vliegen de guidentjes gauw.
Lief mensch! uw lot is niet benijdenswaard! U mist een onbekrompen beurs, doch een trouwe vriendin maakt uw pad zonnig. Gemoedsrust stelt u in staat tevreden te arbeiden. Het noodige is het loon van hetgeen u een vreugde is te doen. Benijdens-waardige! Wees hartelijk gekust. De groete van onze familie, ook van X. en een handdruk voor la compagne.
JACQUES.
| |
| |
Weinig tijds later ontving ik een kort briefje:
Mijn hoop is vervlogen, maar wat mij troost ook om mijne teleurstelling voor u, want hoe stellig zou ik de Kerst-vacantie bij u hebben doorgebracht en hoe heerlijk hadden wij dan van allerlei samen gewerkt - wat mij troost, is.... dat ik bij de vervulling van mijn wensch een collega studiosis,die het zooveel meer noodig heeft, bepaald ongelukkig zou hebben gemaakt. Zeer stellig verkeer ik in heel wat betere omstandigheden. Drie jaren zijn vlug genoeg om, alzoo geduld maar Jocchie! en flink voortgewerkt! Misschien zie ik toch nog kans voor een uitstapje met Kerstmis! Hoop doet leven!
Ik heb ‘Lach hartelijk’ gekregen en hartelijk met u om de dwazen gelachen. Ik vind evenwel, dat u mooiere verzen gemaakt hebt en maken kunt.
Trouwens voor ‘De Humorist’ is 't uitstekend. Voor deze keer moet u met dit kort blaadje tevreden zijn. De klok slaat middernacht en ofschoon door het open raam nog allerlei geluid en een neuriënd bladergeritsel mij toe zweeft, moet ik voor de gezondheid gaan zorgen en mijn mandje opzoeken. Ook zwermen er te veel muggen om mijn lamp. Wat is de eenzaamheid toch heerlijk, als men aan lieve menschen mag denken. Wat voelt men zichzelf dan een mensch. Nu wees gekust. Wij zijn allen welvarend.
De oudjes laten u groeten en groet uw compagne vriendlijk van uw liefhebbenden neef
JACQUES.
Wil u dit portret hebben? 't Is mijn eigen exemplaar, maar ik sta het u gaarne af. -
Wij zijn zoo wat een, niet waar?
29 - 10 - 80.
|
|