| |
| |
| |
Numero VI. Onwillekeurige zusterlijke herinnering. Grootpa's speelgoed doos. Intermezzo in 't belang van een zielkundig vraagstuk.
Tot welk een merkwaardig jaar zich '78 zou ontwikkelen, vermoedde er niet een, maar allerminst hij zelf, dien ik in plaats van Jocchie reeds noemde Perk de VIde. Die titulatuur, zoo tusschen ons beidjes, raakt zoo nauw het zielkundig vraagstuk onzer dagen, dat ik het zeer gepast meen er even bij stil te staan, als bron van studie van zoovele kampioenen op het geheimzinnig gebied van den geest, met name de erfelijkheid. In oogenblikken, waarin ik zijn lanterfanten op Lettergebied, had te verdedigen in onze zoo bijzonder talrijke familie, wier leden allen ons Jocchie zoo hartelijk toegenegen waren, verdedigde ik er hem mede. Een Amsterdamsch Advokaat vertaalde of had vertaald de Molière. Op school was mij meermalen toegevoegd: ‘Perk! geef s.v.p. Perk eens aan!’ Waarmede bedoeld werd ‘Vaderlandsche Geschiedenis’ boek van C. Perk.
Die schooltijd was in mijn vijftiende jaar reeds geëindigd. Onze oudste broeder Jacques Clement Perk, later intiem vriend van de Genestet, was een hoog aangeschreven dichter bij alle Letterkundigen, tusschen '40 en '60, wien zeer gaarne door alle Redactiën plaats werd ingeruimd, niet alleen in de prachtalmanakken en jaarboekjes, maar ook in alle periodieken. Hij was bovendien thuis in zeven talen o.a. Deensch, Zweedsch en Spaansch. Een groot gezin en een druk Assurantiekantoor moest hem de lier aan den kapstok doen hangen. (De indertijd zoo bekende Ada Nore was zijn boekhouder, P. van der Noordaa dus zijn
| |
[pagina t.o. 59]
[p. t.o. 59] | |
De familie Ds. M.A. Perk.
| |
| |
kweekeling. Velen zullen zich dezen herinneren als Redacteur van ‘Europa.’)
Zal men 't mij euvel duiden dien oudsten broeder te laten optreden als dichter uit hetzelfde kunstvriendenalbum waarin Jacques zijn dank voor zijn profiel kort voor zijn dood herhaalde? Het zij! Ik waag het er op! ook zijn nagedachtenis die hulde te brengen, mede als laatste geschrift, dat Jacques waarschijnlijk onder zijne oogen heeft gehad, bij 't inschrijven van zijn lied.
Aan mijn zuster.
Gij, die de Vogels, Bloemen, ja 't Koraal doet spreken
En diepen zin in hunne woorden legt,
Gij kent een andre taal, dan die door woord of teeken
Aan 't hart den zin der hoogste waarheid zegt,
Geen vormen door de kerk als plichten voorgesohreven,
Geen blind Geloof op hoog gezag,
Maar rein van ziel den Christus na te streven
Een leven, achoon vol strijd in liefde na te leven
En niet te twijfelen bij den zwaarsten slag:
Dat alles hier op aard hem medewerkt ten goede,
Die als 't vertrouwend kind zich stelt in vaders hoede.
Wel U! wanneer die taal in 't harte weerklank vindt
In welken nieuwen vorm Uw Fantasie ze bindt!
J.C. PERK.
Delft 21-12 1863.
De dichter dezer regels was dus de IIIde van eigen naam. Ter verduidelijking dient, dat ik als schrijfster opgetreden ben met Sprookjes. Ik veranderde van richting, ondanks de hooge ingenomenheid van dezen dichterlijken broeder, door de verzekering van een anderen, dat ik om vooruit te komen toch geen Hollandsche Andersen moest worden, daar dergelijken toch niet ten onzent wortelden. Om de waarheid te zeggen wist ik destijds niet eens, wie Andersen was en zoo bleef mijn anderhalf dozijn Sprookjes minstens,
| |
| |
na verschijning in Tijdschriften of Almanakken, in 't vergeetboek, te geheel zelfs om ze in een bandje te vereenigen. Dit hoop ik toch later nog te doen gebeuren.
Jacques' vader, de welbekende M.A. Perk, bewoog zich vrij vroeg op Letterkundig gebied. Men overwege ook diens vlugheid bij examens tegenover de schijnbare achterlijkheid van den zoon en zijn juist daardoor dubbel wegende zorg voor diens toekomst. Op zijn vijftiende jaar had hij het toenmalig Staatsexamen achter den rug, hoewel er zestien voor werden geëischt. In een wedstrijd met zonen van Fransche Predikanten, geboren Franschen, behaalde hij den prijs bestaande in zes honderd gulden 's jaars, gedurende heel zijn studietijd. Op een en twintig jaren was hij Waalsch Predikant te Dordrecht. Door overlijden van onzen toezienden voogd moest over den Predikant, twee eigen broeders en mij nog een voogd worden aangesteld! Sedert die kluchtige geschiedenis werd dan ook door de Synode 't besluit uitgevaardigd, dat de beroepbaarheid van Kandidaten tot den Heiligen Dienst eerst intrad bij mondigheid. Dat de zoo vroeg bevorderde, nog met 43 jaren dienst, als Voorzitter van de Groote Nederlandsche Synode zou besluiten, vermoedde niet een der toenmalige Hoog-Eerw. Z.Gel. M.A. Perk met zijn reeks geschriften bovendien, was door deze, natuurlijk Perk de IVde. B.P. de Vde en onze Jacques bijgevolg de VIde.
Wat nu de erflijkheid betreft, zijn Grootvader P. moge geen pen voor de Pers hebben gevoerd, toch ben ik overtuigd, dat onze bijzondere kunstaanleg ons zijnerzijds is toegevallen.
Misschien ook van de zijde onzer moeder, die wij helaas! nooit hebben gekend, doch die ik mij voorstel - dank zij beschrijvingen - als geheel uit den gewonen aard slaande, door ernstige waardigheid in donkere dagen, bijzondere leeslust, zeer teedere constitutie, zoodat zij even als ik, hare dochter, steeds bij huishoudelijke werkzaamheden moest worden ontzien, in treurige Staats-aangelegenheden - men denke aan 't jaarcijfer 1830 - die menige ge- | |
| |
goede familie verarmd hebben, tengevolge van dien tot een huwelijk besluitend met een weduwnaar met zes kinderen, toen zij nog geen twintig zomers telde en overleden op haar vier en twintigste jaar, na nog ons, viertal, het leven te hebben gegeven.Zulke beschrij vingen vermogen de kinderlijke fantasie wel verder te ontwikkelen tot een heiligen beeld, dat mij vaak terug scheen gekomen in mijnlieveling, door diensteederheidvoormij.
Zijn Grootvader Perk, ik dwaalde onwillekeurig van dezen af, sloot dit tweede huwelijk nauw dertig jaren oud, en stichtte het in Delft zeer groot en oud geworden ‘Tandem fit Surculus Arbor’, waardoor kunstenaars, die Kunstbeschouwingen gaven, de gastvrijheid van den huize genoten. Ik herinner mij nog, hoe er Zaterdagsavonds op Tandem werd geteekend naar 't model, en de betrekkelijk jonge vader er met de beide oudste zonen heen ging. Om geen kanonnenvleesch te worden onder Napoleon, al was hij eenige zoon, was hij dan ook reeds met 18 jaren getrouwd en geheel van werkkring veranderd, zoodat hij allerlei studiën moest laten varen. Lijder levenslang aan asthma, weken soms aan zijn kamer gebonden, teekende hij toch nog vlot voor zijn Benjamin, die nog Majoor der Artillerie zou zijn, alle schermen voor een zeer groote Chineesche schim. In mijn album kladde hij eens onbewust mijn toekomst, terwijl ik nog nooit aan schrijven of schilderen, boetseeren of wat ook had gedacht. Bij de onverhoedsche ontwaking mijner aanlagen voelde hij zich zeer voldaan en in ons Jocchie, die hij toch tien jaar zag worden, zag hij reeds een groot man, de roem van zijn huis. In zijne industriëele ondernemingen werd hij driemaal met goud bekroond. Op nagenoeg zeventigjarigen leeftijd hernam hij de lievelingsstudie zijner jeugd: de microscopie, om zes maanden na zijn heengaan bekroond te worden op de eerste Wereld-tentoonstelling te Parijs met Zilveren Medaille voor microscopische praeparaten, die hij zelf uit de microscoop moest teekenen. Nog heden doen die microscopische praeparaten met fotografiën dienst aan de Landbouwschool te Wageningen, ze zijn er althans aan geschonken.
| |
| |
De kleine jongens van onzen oudsten broeder, den straks besproken dichter Jacques Clement, betoonden zich steeds zeer belust op Grootpa's speelgoed, vooral de latere militaire student,. dien Jacques nader in Amsterdam leerde kennen, en dan ook Grootpa's kostbare speelgoeddoos mee naar Indië kreeg, want toen leefde Grootpa niet meer. Als de jongens dan bij 't half dozijn om hem heen roezemoesden, riep hij hen tot zich voor een of ander nieuw wonder, en ook de dochters en vrouwlief, en zoo maakte ik hem zekeren dag niet weinig gelukkig met een rijm, dat ik meedeel, omdat Jacques als logeergast het half dozijn knapen aanvulde en ook al in dat juiste punt trachtte te kijken, door op zijn toonen te gaan staan bij
Grootvaders speelgoeddoos.
Jongens! kom toch naderbij
Laat die tol alleen maar loopen,
Spalk de kijkers helder open
En kruip dichter aan mijn zij,
't Speelgoed waar de oude jongen
Zoo'n onsohatbre vreugde in vindt
Dat hij als grijsharig kind
Met ontzag zich voelt doordringen!
Grootvaer heeft een eenig spel!
Let maar even op die veeren
Met ontelbaar tal sohakeeren
Ziet! dees kunst van menschenhanden
Kostlijk kantwerk fijn en teer...
Kabeltouw gelijkt het meer
Bij dat fijne in mijn handen.
Ziet dit wiekje maar alleen,
Lijkt het niet uit rag geweven?
Toch kan 't vliegje er op zweven
Waar het wil of wenscht maar heen!
Ziet die naainaald, nu eens even!
't Is een fijnere, dan fijn,
Lijkt ze niet een balk te zijn?
(Weest voorzichtig... afgebleven!)
| |
| |
Vergelijkt dit trompje er hij,
De angel die zoo fel kan steken,
Hebt gij ze ooit ter deeg bekeken?
Wen gij in uw dwinglandij,
- Want tirannen zijt gij allen! -
Greep naar kever of naar bij,
Elkaar mee op 't lijf te vallen?
En nu komt! mits één voor één,
En ontblootte krullekoppen,
Bij mijn speelgoed en mijn poppen
Duld ik lach, noch aardighêen.
Bij mijn lust en bij mijn hope
Eisch ik zelfs de petten af!
Want mijn dooa heet: Microscope!
Zondags wordt ze mij ten preek,
Schoon niet één die uit kan werken,
Kan zij toch mijn hoofd versterken
In het zorgental der week.
Ziet ge mij er steeds mee spelen
Weet dan, dat zij zulk een schat
Dat zij nimmer kan vervelen.
Zult ge, hoop ik, ook beseffen
Wat een grijsaard diep kan treffen,
Dan vereert ge er zeker bij,
Wat geen naaldenpunt kan dragen
En toch keurig mooi gewerkt
Als een kunststuk afgewerkt
Voor uw oog thans op zal dagen!
Wél! die de Almacht dus aanbidt!
Voor het Scheppend Alvermogen
Open hart heeft, open oogen!
't Zij men hem ook laak of vit!
Niets kan hem zijn rust ontrooven!
Wat hij ziet is 't microscoop
Schenkt hem kalmte, sticht tot hoop
Ja, kan lijden, zelfs verdooven.
| |
| |
Daarom kleuters! blijft altoos
Straks, in 't oog weer, van ùw zonen
Nog den hoogaten eerbied toonen
Voor die heilige Speelgoeddoos.
Wat Grootvader Cliffbrt Cock van Breugel betreft, lijmen smeden was 's mans lust, nadat hij zijn taak als Consul Generaal van Tripoli in oorlogstijd had volbracht en dus in ruste was. 't Schijnt me soms, of juist hij en een ander oud vriend in Dordrecht aldaar, oorzaak zijn geworden, dat ik zelve ooit een pen ter hand heb genomen. Door rijmen aan mij - destijds in beklag - om verbreking eener verloving ten gevolge van een te zwakken toestand om straks aan het hoofd van een gezin te staan, spande oud en jong zich in om mij wat op te fleuren, en zoo moest ik alle rijmelarij beantwoorden. Doordien haar vader er ook in betrokken was en zij in treurige stemming verkeerde door 't verlies van haar eersteling, kwam de afleiding Jacques' moeder ook van pas en rijmden wij er samen dapper op los. Ziedaar ook al 't geheim verklapt, hoe ik eigenlijk P. de Vde ben geworden zonder ooit bij mijne haast altijd huiszittendheid, van zulk een bewogen leven gedroomd te hebben als er in den jare 1902 achter mij ligt. Zielkundigen of geleerden, die het zielkundig vraagstuk tot studie namen, mogen beslissen,of al deze bijzonderheden iets ter erfelijkheidszake doen. In elk geval belet volkomen instemming toch niet, dat studiën kwalijk zijn weg te cijferen om bij den hoogsteu aanleg, tot zoo volledige ontwikkeling te komen, als die door onzen Jacques is bereikt.
Dat dezen inmiddels alle examens ten cauchemar werden om zijn afkeer van van buiten leeren, behoef ik niet uit te leggen. 't Laat zich vanzelf begrijpen. Ik stel mij mitsdien voor, dat maar even zestien Ooms allen goed geplaatst, hem ook al in de beroepskeus belemmerden door de vraag, wiens werkkring hem 't meest aantrok.
Negen Ooms aan Vaderskant, zeven aan Moeders- | |
| |
zijde, 't ontbrak den eenigen zoon waarlijk niet aan makkers! Van de laatste waren drie officier bij de Marine en twee bij de Mariniers en Oom Enderlein was Minister van Oorlog. Van vaders zijde waren er twee officier bij de Inf. en Art.; een med. Dr. Numero één op twee tweetallen ter benoeming van twee Hoogleeraren in verschillende vakken, toen de typhus hem wegrukte; de overige flinke Industriëelen of Fabrikanten, plus nog twee zwagers, een med. Dr. en een Majoor, die ook meetellen. Ik glimlach zelf om dien uitleg, zooals mijn broeder deze bladzijde lezend, 't ook zal doen, onder verzekering de familieleden nooit onder een cijfer gebracht te hebben, en verbaasd te zijn over 't bedrag. Toch heeft Jacques op één na al die Ooms gekend. Alleen de als Scheikundige vermaarde Dr. Willem Perk, in die dagen de wegbereider van de waterleidingen, was voor zijn geboorte overleden. In diens plaats trad echter voor hem de geneeskundige student, vroeger genoemd, die Grootpa's speelgoeddoos naar Indië mocht meenemen.
Nu, allen redekavelden op hunne beurt tegen mij over het treuzelen met examens, van het aan allen zoo waarde neefje. Denk nu bij die Ooms al even vele geëerde wederhelften, met ook hare meeningen even zeker als de mijne op hartelijke genegenheid gegrond, dan behoef ik niet te zeggen, dat ik dikwijls als advokaat voor mijn lieveling ben opgetreden, soms tot bedroefd wordens toe. Want juist mijn hooge ingenomenheid met al dat liefhebberijwerk was allen ten ergernis. Ik moest en zou hem juist van zijn leervakken aftrekken in plaats hem te doen kiezen tusschen Advokaterij, Dokter- of Domineschap! Hij voelde niets voor dat drietal waardigheden.
‘Maar Griekenland o! Tante! hoe dweep ik er mee!’ schreef hij herhaaldelijk, innig dankbaar, dat zijn vader zooveel tijd aan hem opofferde door hem zelf te onderrichten. Toen er sprake kwam van een Noordpoolexpeditie, ik weet niet meer in welk jaar - sloeg mij de schrik om 't hart om zijn meer en meer rijpend plan er zich bij aan te sluiten. Zulk een zeetocht zou hem harden en zoowel geestelijk als stoffelijk weldadig worden.
| |
| |
Hij kon mijne tegenovergestelde zienswijze maar niet vatten. Gelukkig slaagde zijn moeder er in hem terug te houden. Misschien wel door medische tusschenkomst. Hij schreef me toen: ‘Gesteld ik had er het hachje bij ingeschoten, 'k zou me toch nuttig betoond hebben voor 't Vaderland’. In een Elegie ontboezemde hij zijne vereering voor de kloeke bemanning eener Willem Barendz, die den stouten tocht zou ondernemen. Hij zond die ontboezeming stoutweg aan den Spectator, doch mocht zich niet in de zoo gewenschte plaatsing verheugen van zijn nieuwe proef in voetmaat.
In een zeer uitvoerig dichtstuk aan zijn vader, schreef hij:
Want waar is iets zoo schoon, iets meer van God geronden,
Dan in den fulpen band, die strengelt bloed aan bloed?
De naasten uit den familiekring, bleven dus zeer stellig niet zonder invloed op onzen Dichter, allerminst niet de eerwaarde Moeder zijner Moeder, wier schoone af beelding ten mijnent mijn vreugde is, als kinderen of kindskinderen mij bezoeken.
Wie de Douairière Cliffort Cock van Breugel - Du Flafard de Wolff ooit gekend heeft, is nog vol van haren lof. In Amsterdam woonachtig kwamen Jacques en de zusjes altijd via Grootmama van school en ook Papa en Mama gingen haar dagelijks zien. In het mij, Nieuwjaar '75, overkomen ongeval woonde zij naast de deur en verpleegde ook zij mij menigen dag. Als ook nog volle Nicht onzer tweede Moeder heeten wij allen familie over en weder en dankte mijn Broeder wellicht zijn vrouw aan de intimiteit, die tusschen haar en mij als achttien- en twintigjarige deerentjes bestond, reden waarom ik zou kunnen beweren, dat Jacques zijn groote genegenheid voor mij reeds mee ter wereld had gebracht, mocht er sprake zijn van erflijkheid van talenten, dan - daarom sta ik bij die eerwaarde verwante in 't bijzonder stil - dan zou ik
| |
| |
kunnen aanvoeren, dat onze Dichter van de zijde der beide ouders van die erflijkheid bewijs zou kunnen zijn. Men wete, dat mevr. Cliffort de Gedenkschriften van Tripoli geleverd heeft, die door haar schoonzoon M.A.P. zijn uitgegeven; dat zij op de terugreis naar Nederland ondanks een groot gezin, den Heiligen Vader een bezoek heeft kunnen brengen op zeer eenige wijze, dat zij als kunstenares zulk uitstekend werk leverde, dat H.M. wijlen Koningin Sophie op de eerste tentoonstelling van Vrouwenarbeid in Delft gehouden ten Stadhuize, den naam der kunstenares wenschte te weten, en dien vernemend mij opdroeg haar te boodschappen, dat Zij in heel Nederland niet een vrouw zoo hoogachtte als haar. Door die opdracht vernam ik dat Mama C.v.B. - zooals ook ik haar noemde - het sterven van den kleinen Prins Maurits had bijgewoond en dus de Koningin in haar volle moedersmart had bijgestaan met hare rijke ervaring, zoo pas teruggekomen van Tripoli en daarom aan het ziekbed geroepen van den kleinen lijder. Het kunstwerk, dat in zoo'n hooge mate de aandacht van wijlen de Koninklijke bezoekster had getrokken, bestond in een zeer groot bloemstuk; elk blaadje was van schelpen volgens natuurlijken vorm en kleur, door hare zonen gedurig meegebracht uit de Middellandsche zee. Met zilverdraad werden ze aaneengehecht. Jacques was altijd in eén bewondering bij Grootma's kunstvaardigheid. Hij kwam haar vaak met zijne Botanische wetenschap ter zijde, zooals een jongen dat gaarne doet zonder eenigen zweem van pedanterie. Grootma bezat trouwens zijn volle sympathie en dichterlijk vertrouwen en zag zijn toekomst ook met mijne oogen. Met hare dochter mee naar Haarlem verhuisd, was hij ook daar veel met haar samen. Geen wonder dat haar heengaan van de aarde hem innig smartte. Met dankbare herinnering aan de liefde, die ook ik van die edele Vrouwe mocht, genieten schrijf ik af wat hij sprak bij haar graf.
Hoewel deze regels dateeren Jan. '79 en wij eerst '78, zijn meende ik ze te dezer plaatse te kunnen meedeelen.
| |
| |
Bij grootmoeders groeve.
De boom zijn kroon en sieraad derft,
Wanneer zijn oudst gebladert sterft.
Eerst sterven moet, wat eerst ontstond,
De jeugd wordt ouderdom. Zoo rondt
Zioh alles. Dat is 't aardsch beloop.
En dat is goed. Nog leeft de hoop.
Geloof en Hoop zijn echter niets,
Slechts met de Liefde zijn zij Iets.
Haar, de eed'le top van onzen stam,
Die tachtig winters over kwam,
Sloeg deze winter met den Dood.
De vreugd in - duizend tranen - vlood.
De liefde slechts in 't leven bleef,
Niets dat haar uit ons harte verdreef.
En op hanr glanspunt zijn gebouwd
Geloof en Hoop, aaneen getrouwd,
De doode Moeder leeft in 't harte harer kinderen,
Niets ooit die Liefde zal verminderen.
Doodenklacht uit den bundel Gedichten is vermoedelijk mede naar aanleiding van dit overlijden geschreven.
Dit Gedicht: ‘Doodenklacht’ is getoonzet door den Componist L. Revius te Den Haag. Uitgave Wiegand, Den Haag.
|
|