De belevenissen van een muizenfamilie
(2011)–Joyce L. Pereira– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |
[pagina 36]
| |
Linnie was een lief klein meisje van vijf. Ze had bruin, krullend haar, dat haar moeder met een strik bij elkaar bond. Als ze het gewoon los liet, was het heet en viel het haar over haar gezichtje. En dat vond ze niet prettig. Ze had een leuk kamertje, dat roze geverfd was en een klein bedje met een prinsessenlaken en kussen. Aan de muren van de kamer had haar moeder mooie plaatjes van Mickey Mouse, Pluto, Donald Duck, Assepoester en Sneeuwwitje gehangen. Ze had heel wat poppen en veel knuffelbeestjes waarmee ze graag speelde, omdat ze zo lekker zacht waren. Ze had ook potten, pannen, lepels, vorken en borden van plastic en een klein gasfornuis, waar ze lekker eten op kookte voor haar poppen en andere dieren. Ze speelde graag in haar kamer, maar omdat ze geen broers of zussen had, deed ze alsof al die poppen en knuffelbeestjes haar familie waren. Ze had niemand om mee te praten als ze in haar kamer was. Dus deed ze dat met de poppen en dieren. Als ze klaar was met koken, liet ze allemaal bij elkaar zitten en schepte eten voor ze op. ‘Jullie moeten alles opeten hoor en niet morsen’, zei ze dan. En als één van ze dat toch deed, moest die voor straf in de hoek gaan zitten. Ze kamde de haren van de poppen en was ook altijd bezig poppenkleren voor ze te dragen, die haar moeder voor haar maakte. Haar vader en moeder waren lief maar konden niet de hele dag met haar spelen. Daarom sprak Linnie vaak met haar speelgoed. De poppen hadden allemaal namen. Doortje, Annabel, Mina en Flori waren de grote poppen. Mieke, Saartje, Dottie en Liesje de kleine. De dieren hadden allemaal ook een naam, maar ze had zoveel, dat ze soms de naam van één vergat. Maar de namen van drie van de beertjes kende ze wel heel goed. Dat waren bruintje, zwartje en witje. Omdat ze elke dag met haar poppen en dieren sprak, wist ze dat ze haar verstonden en zij verstond hun taal ook. Dat had ze aan haar moeder en vader gezegd, maar die hadden alleen maar gelachen, alsof ze haar niet geloofden. Maar Linnie wist het zeker. Als ze bruintje bijvoorbeeld voor straf in de hoek zette en zei dat hij niet mocht opstaan, dan bleef hij daar zitten, totdat ze niet boos meer op hem was. Hij zei dan niets, tot ze hem uit de hoek haalde. En als ze uit de kamer moest om te gaan eten, zei ze dat ze stil moesten blijven en niet mochten vechten. En dat deden zij dan ook. Want als ze weer in de kamer kwam, was alles netjes en hadden ze geen rommel gemaakt. Van al haar poppen vond ze Mieke de liefste. En weet je waarom? Een keer toen ze een bloesje voor Mieke aantrok, lette ze niet goed op en brak ze een handje van de pop. Ze was zo geschrokken en rende huilend naar haar vader om hem te wijzen wat er gebeurd was. Hij troostte haar en zei dat hij haar weer beter zou maken. Dat heeft hij ook gedaan, maar omdat hij lijm en een stuk plakband moest gebruiken, was de hand van Mieke nooit meer helemaal goed geworden. En dat vond Linnie zo zielig. Daarom hield ze het meest van deze pop en vertroetelde haar iets meer. Ze had de andere poppen dat uitgelegd en die vonden het niet erg. Ze begrepen haar en waren niet jaloers op Mieke. Zo sprak Linnie elke dag met haar poppen en beestjes.
Het was vakantie. Haar moeder nam haar op een dag mee om inkopen te doen. Ze waren in een heel grote winkel waar ze veel spullen verkochten. Kleren, schoenen, gordijnen, grote potten en pannen en er waren ook gasfornuizen. Maar die waren groter dan wat zij thuis had. Haar moeder stond in een rij waar ze zeepbakjes verkochten en Linnie keek in het rond. Plotseling zag ze iets verder op een rekje een heleboel beertjes staan. Grote, kleine, rode, bruine, witte en zwarte. Wat zijn ze toch mooi, dacht ze. Een mevrouw stond met haar zoontje bij de beren. Ze nam er één, keek ernaar en zette het weer terug. Dat deed ze een paar keren. Haar zoontje wees één aan die hij wilde hebben. Zijn moeder nam het en keek ernaar. Toen hoorde Linnie haar zeggen: ‘Nee, Jimmy, deze nemen we niet, kijk maar naar zijn oren. Het ene is groter dan het andere. Deze is echt niet mooi, kijk maar’. En Jimmy pakte een andere beer. Hetzelfde zei een andere vrouw toen zij die beer ook bekeek, aan een dame, die naast haar stond. Ze liep dichterbij de plek waar de beertjes waren en keek naar ze, vooral naar die met de vreemde oortjes. En | |
[pagina 37]
| |
inderdaad, de ene was groter dan de andere en hing iets naar beneden. Hij keek haar ook aan en begon plotseling te praten. ‘Lief meisje, ik ben heel erg verdrietig. Ik sta hier met zoveel andere beren, maar elke keer als iemand er één wil kopen, nemen ze mij niet. Ze pakken me wel op, draaien mij in het rond om mij van alle kanten te bekijken. Als ze dan mijn oortjes zien, zeggen ze lelijke dingen en leggen mij dan snel weer terug en kiezen een andere uit. Ik was samen met al deze beren in een grote fabriek waar ze ons maken, maar omdat ze niet opgelet hadden, hebben ze mij ook in de doos gestopt om in deze winkel verkocht te worden. Eigenlijk heb ik geluk gehad dat ik nog leef, want als ze hadden gezien dat er iets niet in orde was met mijn oren, dan hadden ze mij weggegooid. Maar ik wil zo graag bij een lieve jongen of meisje gaan wonen, die met mij wil spelen en mij wil knuffelen. Daarom ben ik zo verdrietig. Begrijp je mij?’ Linnie keek hem aan en knikte. ‘Ja, ik begrijp je, ik versta wat je zegt’. Het beertje schrok. Hè, een mens die mij kan verstaan? Dat heb ik nog nooit meegemaakt. Ik heb vaak met kinderen over mijn verdriet gesproken, maar geen van hen gaf me ooit antwoord. En nu zegt dit meisje dat ze mij kan verstaan, dacht hij. ‘Kun je mij echt horen?’ vroeg hij. ‘Ja hoor, ik kan met poppen en dieren praten, ik versta wat zij zeggen. Ik heb thuis heel veel, ik speel en praat de hele dag met ze. Zij verstaan mij ook, maar mijn vader en moeder willen dat niet geloven’, zei Linnie. ‘Wil je mij dan niet meenemen naar je huis, zodat ik ook bij jou kan wonen? vroeg het beertje. ‘Ik zal het aan mijn moeder vragen. Wacht even, ik kom zo terug’ antwoordde zij. Ze liep naar haar moeder en vroeg of ze een beer voor haar wilde kopen. Haar moeder wilde eerst niet, omdat ze vond dat Linnie al genoeg beertjes had. Maar toen ze haar zielige gezichtje zag, liep ze toch met Linnie naar het rekje, waar de beren stonden. ‘Ik wil deze, mama’, zei ze en wees de ene met de gekke oren aan. Haar moeder pakte het, keek ernaar en zei: ‘Nee, deze nemen wij niet, kijk maar naar zijn oren. Hij is helemaal niet mooi’. Linnie hoorde het beertje zachtjes huilen. ‘Zie je wat ik bedoel. Zelfs je moeder wil mij niet hebben en zij vindt mij ook lelijk’, zei hij. ‘Kies maar een andere uit’, zei moeder. Maar ze wilde geen andere. Ze wilde het beertje dat haar moeder ook niet mooi vond. ‘Dan krijg je maar geen beer’, zei moeder en liep met haar weg. Linnie keerde zich om en zag hoe verdrietig het beertje was.
De dagen daarna zag moeder dat ze niet zo vrolijk was en ook niet zoveel sprak met haar poppen en de andere dieren. ‘Wat is er een de hand?’ vroeg ze. ‘Ik denk nog steeds aan het beertje in de winkel, mama. Hij zag er zo verdrietig uit en niemand wil hem kopen. Ik heb zelf gezien hoe mensen hem vasthouden, bekijken en weer terug zetten, om dan een andere uit te kiezen’ gaf ze als antwoord. Ze durfde haar moeder niet te vertellen wat het beertje aan haar gezegd had, want mama wilde toch niet geloven dat ze dieren kon verstaan. De rest van de vakantie speelde ze wel nog met haar poppen en knuffelbeestjes, maar vaak moest ze aan dat kleine, zielige beertje denken. Ze begreep hem en wist hoe hij zich voelde. Hij stond maar op het rekje en moest dan elke keer toekijken hoe een kind, heel blij, één van de andere beren meenam, knuffelde en naar de kassa ging om te betalen. Dat was zeker niet leuk voor hem. Hij wilde ook graag geknuffeld worden.
Voordat de school begon, ging haar moeder weer met haar naar dezelfde winkel, om wat schoolspullen te kopen. Ze liepen weer langs de beren en Linnie zag het beertje met die vreemde oren, nog steeds op het rekje staan. Hij zag haar en lachte. ‘Ha, daar ben je weer, ik ken je nog. Je was toch al een keer met je moeder hier geweest en je kon mij toch verstaan toen ik tot je sprak?, zei hij heel blij. ‘Ja, maar dat was al een tijd geleden. Je staat nog steeds op het rek, zie ik. Niemand heeft je dus nog gekocht’, antwoordde ze. ‘Nee, je ziet het zelf. Veel van mijn vriendjes zijn weg, ze hebben zelf nieuwe beertjes bijgezet, maar nog steeds wil niemand mij hebben. Hadden ze mij maar weggegooid in de | |
[pagina 38]
| |
fabriek, dan hoefde ik nu niet elke keer te horen hoe lelijk mensen mij vinden.
|
|