De belevenissen van een muizenfamilie
(2011)–Joyce L. Pereira– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
[pagina 20]
| |
In een schitterend paleis in Paradijsland woonde een kleine prinsesdie Alicia heette. Ze had prachtige bruine krullen en grote bruine ogen. Het paleis was heel groot met veel torens. Het had een toverachtige tuin, met bomen en bloemen die de koning en koningin uit alle delen van de wereld hadden gehaald. Overal stonden fonteinen, waar gekleurde lampen in waren, zodat het leek alsof er water in verschillende kleuren uitkwam. In een ronde vijver omringd door sierstenen en grote glazen knikkers, met daartussen allerlei soorten varens, zwommen de prachtigste vissen. Je had er gele met zwarte strepen, rode met witte randjes bij de ogen, paarse met lange vinnen die op haren leken, hele platte zwart-witte maanvissen en groene met een witte bobbel op hun kop, waardoor het leek alsof ze een kroontje droegen. Het was heel mooi om te zien. Een deel van het erf was gemaakt alsof het een klein pretpark was. Een treintje reed op een echte rail rond, er was een orgeltje dat sprookjesliederen afdraaide, een carrousel met paarden, zwanen en konijnen waar je op kon zitten en ronddraaien. Onder een boom hingen schommels met slingers van bloemen. Een glijbaan, poppenhuisje, ballenbak waren er ook en nog andere spelletjes waar kleine kinderen van houden. Als kind van een koning en koningin was Alicia dus een prinsesje. Ze had veel prinsessenjurkjes, schoentjes, sokjes en een mooie kamer, een echte prinsessenkamer. Overal in het paleis zag je grote spiegels, glinsterende tegels, schilderijen en stoelen die glommen alsof ze van goud waren. Als ze uitgingen reden ze in een koets, die getrokken werd door vier witte paarden. Alicia's huis was zo mooi en ze had zoveel mooie spullen, maar toch voelde zij zich eenzaam. Wil je weten waarom? Dat zal ik je vertellen.
Omdat ze een prinsesje was, mocht ze niet met de gewone kinderen van de buren spelen. De buren woonden wel ver, want het erf van het paleis was zo groot, dat je lang moest lopen voordat je hun huizen zag. Als ze met haar ouders in de koets reed om naar familie of kennissen die ook koningen, koninginnen, prinsen en prinsesjes waren, op bezoek te gaan, keek ze altijd naar buiten. Ze reden vaak door dorpen en langs boerderijen om bij een ander paleis te komen. Ze moest ook altijd heel netjes zijn. Haar jurkjes, schoentjes en sokjes mochten nooit vies worden. Haar haren waren altijd netjes gekamd en als ze vuile handjes had, dan werden papa en mama boos. Daarom droeg ze meestal kleine handschoenen. Ze hield van die ritjes. Niet alleen omdat ze andere prinsjes en prinsesjes zou ontmoeten met wie ze kon spelen, maar vooral om wat ze zag op de boerderijen en in de dorpen. Daar liepen de meeste meisjes rond in vrolijke jurkjes en de jongens droegen korte broekjes en geruite hemden of truitjes. Ze hadden open schoenen aan, vaak zonder sokken. Sommigen hadden roze wangetjes van het spelen in de zon. De meisjes deden aan touwtjespringen, zaten in het gras onder de bomen kettinkjes van kralen en bloemen te maken, of speelden met een kleine kat of hond. De meeste jongens renden achter een bal aan, plukten met een lange stok waaraan een zakje zat, vruchten van de bomen of speelden met kleine auto's. Anderen hadden een vlieger in de lucht, die ze heel wat figuren lieten maken door aan het touw te trekken. Sommigen waren bezig te knikkeren of reden op een step, dwars door het weiland. Enkele jongens en meisjes zaten in een zandbak en maakten van zand en water leuke kasteeltjes of zandkoekjes. Alicia keek altijd haar ogen uit als ze dit alles zag. Wat zou het leuk zijn om samen met deze kinderen te spelen. De ouders van de kinderen zaten op banken rond de plek waar ze speelden te praten, terwijl ze op de kinderen letten. En wat Alicia het leukst vond was dat de kinderen niet zo vreselijk schoon waren. Door al dat spelen hadden ze zand aan hun handjes, hadden hun kleertjes hier en daar wat watervlekjes | |
[pagina 21]
| |
en was het haar van sommige meisjes een beetje verward. Van enkele jongens hing het hemd of de trui half uit hun broek. Ook zaten er plukjes gras in hun haar. Maar wat zagen ze er fris en vrolijk uit. Ze renden, speelden en lachten aldoor. Alicia kon ze niet goed verstaan, omdat de wielen van de koets lawaai maakten. Bij haar was dat anders. Zij moest er altijd piekfijn uitzien, netjes lopen, niet te luid lachen of praten en haar gezicht en handjes mochten niet vies zijn. Alicia was gewend dat te horen. Als ze bij de andere prinsjes en prinsesjes op bezoek was, deden ze ook wel spelletjes, maar alles leek precies zoals bij haar thuis. Zij hadden ook van die toverachtige tuinen, waren ook keurig gekleed en moesten zich ook netjes gedragen. Alicia voelde zich steeds ongelukkiger. Vooral als ze aan de kinderen van de boerderijen en dorpen dacht. Die konden echt plezier maken, naar hartelust ravotten, af en toe kattenkwaad uithalen en hoefden niet bang te zijn een standje te krijgen als ze met zand of modder speelden. Ze wist dat gewone kinderen juist heel graag een prins of prinses wilden zijn, omdat ze dachten dat koningskinderen altijd gelukkig waren, mooie spullen hadden, in een paleis woonden en in een koets rondreden. Maar die kinderen wisten niet hoe saai het soms kon zijn en aan hoeveel regels prinsen en prinsessen zich moesten houden. Ze zouden juist blij moeten zijn dat ze geen kinderen van een koning en koningin waren. Hun ouders hadden zeker ook wel regels waaraan zij zich moesten houden, maar ze wist zeker dat die niet zo streng waren. Dat alles dacht Alicia. Als ze in haar kamer was, zat ze vaak bij het open raam naar buiten te kijken en deed, in gedachten, alsof ze met die kinderen speelde. Ze zag zichzelf huppelen en rennen met ze, kettinkjes maken of gewoon met water gooien. Ze mocht ook met de kat spelen en de jongens leerden haar vliegeren. Ze keek dromerig voor zich uit en wilde erg graag, al was het maar voor één keer, dit echt meemaken.
Op een dag toen ze weer zo zat te dromen, zag ze in de boom tegenover het raam een vogel zitten. Ze vond het vreemd, want deze vogel had ze nog nooit gezien. Hij was wit en had vleugels, die goudkleurig waren. Op zijn kop had hij iets, dat op een kroontje leek en hij was heel groot. Hé, deze vogel ken ik niet. Maar hij is wel mooi en bijzonder, dacht Alicia. Hij keek haar aan en vloog weg. Maar na die dag zag ze hem elke keer weer als ze uit het raam keek. Niet op een andere boom maar steeds op dezelfde. Toen ze op een dag weer voor het raam zat, zag ze hem weer. Maar deze keer vloog hij niet de andere kant uit, maar kwam op haar af. Ze was even bang, maar hij kwam rustig op de rand van het raam bij haar zitten en keek haar aan. Ze vond hem, al was hij zo groot, toch wel lief. Plotseling begon de vogel te praten. ‘Lief prinsesje, ik zie je al zo vaak dromerig naar buiten kijken. Ik weet zeker dat er iets met jou aan de hand is. Wil je het aan mij vertellen?’ Alicia schrok. Hoe kan een vogel praten, dacht ze. Ze durfde eerst niets te zeggen. Maar hij bleef haar aankijken en omdat ze niemand had aan wie ze kon zeggen waaraan ze dacht, begon ze hem te vertellen over de kinderen die ze zag, wanneer ze met haar ouders langs reed. Hoe ze hier in het paleis wel alles had, maar niet echt kon spelen en dat ze heel, heel graag, al was het maar voor één keer, met die kinderen wilde spelen. Toen vertelde hij haar iets dat zij niet kon geloven. Hij zei: ‘Ik ben geen gewone vogel. Een goede fee heeft mij naar jou toegestuurd. Ze kan zichzelf in een vogeltje veranderen en heeft naast de koets gevlogen. Ze heeft gezien hoe je naar die spelende kinderen op de boerderij en in het dorp keek. Ze weet ook dat je alles hebt, maar niet gelukkig bent en graag met die kinderen wil spelen. Ze heeft mij gestuurd om zeker te weten of dat jouw wens is en dat heb je nu zelf aan mij verteld’. Toen hij zag hoe verdrietig ze was, zei | |
[pagina 22]
| |
hij, dat hij naar de fee zou gaan om te vragen hoe zij toch eens met de kinderen kon spelen. ‘Ik kom morgen terug, dan vertel ik je het wel’, zei hij en vloog weg.
De volgende dag wachtte Alicia vol ongeduld op hem. Ze was nieuwsgierig en wilde graag weten wat de fee gezegd had. Toen de vogel er was vroeg ze meteen: ‘Wat heeft ze gezegd?’ Toen zei de vogel dat de fee een leuk jurkje en sandalen iets verderop bij een struik zou laten. Hij zou haar dan op zijn sterke vleugels ernaartoe vliegen, zodat ze die kon aantrekken en hij zou haar daarna naar de kinderen brengen. Als ze genoeg gespeeld had, zou hij haar weer naar het paleis terugbrengen. ‘Zal dat echt kunnen?’ vroeg Alicia. ‘Ja kom, ik heb sterke vleugels en kan goed vliegen. Wees maar niet bang, je wilt dat toch graag?’ zei de vogel. ‘Ja, ja, dat zal ik erg leuk vinden’, zei ze. Voorzichtig ging ze op de vogel zitten. ‘Hou mij maar goed vast en niet bang worden, je zal zien dat vliegen ook leuk is’, zei de vogel. En zo vloog hij weg, met Alicia op zijn rug. Bij de kleine struik zette hij haar voorzichtig neer en wachtte tot zij de jurk en sandalen had aangetrokken en bracht haar naar de boerderij. Hij vloog naar beneden en zonder dat de andere kinderen het zagen, zette hij haar op het zachte gras achter een boom. Langzaam kwam ze van achter de boom, steeds dichterbij de plek waar de kinderen speelden. Toen ze haar zagen, keken ze haar nieuwsgierig aan. ‘Wie is zij, ik ken haar niet’, hoorde ze eentje zeggen. Alicia wist dat ze niet mocht jokken, maar wilde zo graag met ze spelen dat ze dat even vergat, dus zei ze: ‘Ik ben pas hier komen wonen, mijn huis is iets verder en ik wil graag met jullie spelen. Mag dat?’ De kinderen vonden haar leuk en omdat ze het zo lief vroeg, zeiden ze: ‘Ja kom maar, we zullen het aan onze ouders vragen’. Die vonden het goed, maar zeiden wel aan Alicia dat ze de volgende keer haar ouders maar moest meenemen, zodat ze dan kennis met hen konden maken. Ze knikte en dacht in zichzelf wat ze zouden zeggen als ze wisten dat ze een prinses was. Maar ze zette die gedachte snel van zich af, ze wilde vandaag gewoon een boerenkindje zijn.
Alicia speelde naar hartelust met de kinderen. Ze maakte zand-koekjes, sprong ook touwtje, leerde kettingen van kleine bloemen maken en probeerde vruchten met de plukker uit de bomen te halen. De jongens leerden haar vliegeren en ze mocht ook met hun auto's spelen. De kat vond ze grappig, al keek hij haar een beetje vals aan, omdat hij haar niet kende. Ze genoot van het spelen. Dit is echt lol hebben, dacht ze. Ze keek naar haar handen en voeten die vol nat zand waren en ook haar jurkje was een beetje vies geworden. Ze holde samen met de jongens achter de bal aan. Ze lachten haar uit omdat ze vaak naast de bal trapte en pats-boem op het gras viel. Maar dat vond ze niet zo erg. O, wat was dat leuk. Nu even niet eraan denken dat ze er keurig en piekfijn uit moest zien. Toen hoorde ze de ouders in de handen klappen en de kinderen roepen. Alicia begreep dat het nu afgelopen was en dat iedereen naar huis moest. Zij dus ook. Wat jammer, ze had nog uren willen doorspelen. Ze groette iedereen en liep terug naar de boom, waar de vogel op haar wachtte. Opgewonden vertelde ze hem hoe leuk het was om heel even geen prinses te zijn, maar een gewoon meisje. De vogel bracht haar terug naar de struik om haar prinsessenjurk, schoentjes en sokken weer aan te trekken. Maar eerst waste ze haar handjes en voetjes in een kleine beek, dicht bij de struik. Toen ze weer aangekleed was, vloog de vogel met Alicia op zijn rug, terug naar het raam van haar kamer. ‘Bedankt, lieve vogel, dat je mij gebracht hebt. En bedank de goede fee ook voor mij. Ik heb een heel leuke dag gehad’, zei ze. En de vogel vloog weg. | |
[pagina 23]
| |
Alicia was niet zo lang weg geweest, dus hadden de koning en koningin niet door dat ze er niet was. Ze dachten dat ze sliep. Maar omdat ze over een half uur aan tafel moesten, kwam haar moeder haar wekken om in bad te gaan. Ze deed alsof ze sliep. Haar moeder maakte haar zachtjes wakker en pakte haar hand vast. ‘Kom Alicia, je moet eerst baden voor je aan tafel gaat, dat weet je toch? Kom maar’, zei de koningin. Plotseling bleef haar moeder stokstijf staan en keek haar aan. ‘Alicia, wat is er met jou gebeurd?’ vroeg ze. ‘Niets mama, waarom vraagt U dat?’ zei ze. ‘Kijk naar je gezicht. Er zit modder op je wang’. Ze kwam dichterbij en schrok weer. ‘En je haar, het zit vol zand en je strik is losgeraakt’, zei haar moeder. De koningin nam een spiegel en gaf die aan Alicia. Oei, mama had gelijk. Nu zag ze de modder ook en ook het zand. Toen ze haar handen en voeten in het beekje had gewassen wist ze niet, dat er nog modder op haar gezicht was en dat haar strikje losgeraakt was. En ze had het zand ook niet gevoeld. O, dat was een | |
[pagina 24]
| |
probleem. ‘Hoe is dat gebeurd? Hier speel je toch nooit met modder of zand. Hoe komt het dan dat je het op je gezicht en haren hebt? Kom op, vertel’, zei haar moeder. Ze wist niet wat te zeggen en stotterde maar wat. ‘Ik, ik weet het niet mama, het is zomaar gebeurd’, zei ze. ‘Dat kan toch niet, vertel wat is er gebeurd’, zei de koningin. Omdat haar moeder het maar door bleef vragen en ze niet gewend was te jokken, begon Alicia te huilen en vertelde wat er gebeurd was. Natuurlijk wilde haar moeder het niet geloven, maar toen ze naar buiten keek zag ze inderdaad een grote vogel met goudkleurige vleugels in de boom zitten. Ze liep naar het raam om het te sluiten en de vogel vloog gelijk weg. Toen de koningin zag hoe groot hij was als hij zijn vleugels uitspreidde, begon ze te twijfelen. Het zou echt kunnen dat zo'n grote vogel een klein meisje kon overvliegen naar de boerderij. Hij zag er sterk uit. Ze vertelde de koning wat er gebeurd was en die besloot een jager in dienst te nemen, die de vogel moest doodschieten.
Dat de koningin het raam van Alicia's kamer voortaan dichthield, zag de vogel al vanuit de verte. Hij vond het vreemd en eigenlijk een beetje ondankbaar van haar, dat zij hem nu niet meer wilde zien. Hij had haar toch naar de kinderen gebracht om te spelen? Waarom mocht hij dan niet meer bij haar komen? Hij verschool zich achter de grote takken van de boom en wachtte af of het raam open zou gaan. Maar omdat dat niet gebeurde, vloog hij weg. De goede fee, die hem gestuurd had om haar wens te vervullen, wist ondertussen dat de koning de vogel wilde laten doodschieten. Ze vloog vlug naar hem toe, vertelde het aan hem en zei dat hij voorlopig niet naar de boom moest. Hij schrok, maar was ook verdrietig, want hij wilde Alicia graag weer zien. Ze was zo lief. ‘Wees niet verdrietig vogel, je weet toch dat ik een toverfee ben. Ik zal voor een oplossing zorgen. Als het zover is hoor je wel van me’, zei ze.
Ondertussen was de jager elke dag bezig de vogel te zoeken om hem dood te schieten. De koning werd steeds bozer, als hij kwam vertellen dat de vogel er niet was. ‘Hoe kan hij er niet zijn? De prinses heeft toch zelf gezegd dat hij elke dag in de boom komt zitten?’ vroeg de koning. De jager wist zich geen raad. Maar hoe lang en goed hij ook keek, een grote vogel zag hij niet. De koning en koningin zaten een keer op het terras van het paleis toen de knecht kwam melden dat er een koets, met een vrouw erin, voor de poort stond. Ze wilde graag de koning en zijn vrouw spreken. Ze waren nieuwsgierig, want ze verwachtten vandaag geen bezoek, dus gaf de koning de opdracht haar door te laten. Toen de koets voor het terras stopte, stapte een mooie jongedame uit, met lang blond haar en mooie blauwe ogen. Ze had een prachtige lange witte jurk aan, waarop roze bloemen waren geborduurd en ze droeg zilveren schoentjes. Ze begroette de koning en zijn vrouw met een kniebuiging, zoals het hoorde. De koning zei haar plaats te nemen en vroeg wie zij was en waarom ze naar het paleis was gekomen. Ze keek hen aan en met een zachte stem zei ze dat ze Violette heette en dat ze ook een koningin was en ook een paleis had. Zij was de koningin van de feeën en haar paleis stond in Elfenland. Ze zei dat ze zichzelf in een fee, vogel of zelf in een mens kon veranderen, net als al de andere feeën in haar paleis. Hun op- | |
[pagina 25]
| |
dracht was om speciaal uit te kijken naar kinderen die verdrietig waren en ze te helpen, al is het maar voor één keer, echt gelukkig te zijn. En zo heeft zij Alicia vaak bij het raam zien zitten. Ze heeft als een vogel naast de koets gevlogen als ze uitreden en heeft gezien hoe verlangend Alicia naar de jongens en meisjes keek die op de boerderij speelden. Ze wist dat Alicia een wens had en dat was, dat ze heel graag ook met die kinderen wilde spelen. Om haar te helpen voor één keer met gewone kinderen te spelen, had ze de grote vogel, die eigenlijk een elfenprins was, gevraagd haar te helpen Alicia ernaartoe te vliegen. Zij, de koningin van de feeën, heeft zelf gezien hoe ze genoten heeft en helemaal opbloeide. De koning en koningin luisterden geboeid naar wat ze vertelde. Maar de feeënkoningin ging verder. Met haar mooie blauwe ogen keek ze hen nog steeds aan en zei: ‘Ziet u niet, Zijne Majesteit, dat Alicia ongelukkig is? Ze heeft alles wat haar hartje begeert, maar toch mist zij iets heel belangrijk. En dat is om gewoon kind te zijn. Ze weet dat ze later, als ze ouder is, een belangrijke vrouw zal zijn, maar nu is zij nog een kind. Een kind dat ook graag leuke dingen wil doen. Ik begrijp dat u haar een goede opvoeding wilt geven. Maar gunt u haar de jeugd die ze nu heeft. Laat haar op een normale manier kind zijn. Ik weet, dat ze als ze groot is, haar taak als koningin ook goed zal vervullen, maar neemt u deze mooie kinderjaren niet van haar af. Als koning en koningin van Paradijsland kan ik u niet zeggen wat te doen, maar toch wil ik u vragen uw paleis op bepaalde tijden open te stellen voor enkele kinderen die met Alicia hier kunnen spelen. U zou haar ook af en toe naar de boerderij kunnen sturen om daar met de kinderen te ravotten. Spelen met wat water en zand, een vlieger de lucht in laten of knikkeren kan toch geen kwaad? En een jurkje of gezichtje dat door het spelen vies is geworden kan toch weer schoongewassen worden? Kunt u zich voorstellen hoe gelukkig u uw dochter kan maken door dat voor haar te doen? Denkt u maar erover na’. Ze stond op, maakte een kniebuiging en foef........... weg was de koets en weg was de vrouw. De koning en zijn vrouw zagen alleen een mooie witte fee wegvliegen. Ze keken net zolang naar de fee tot ze achter een boom verdween.
Ze zaten een hele tijd stil en zeiden niets. Plotseling keerde de koning zich om en plaatste zijn hand op die van zijn vrouw. ‘Dit lijkt wel een droom, die mooie vrouw die daarnet hier zat en als een fee is weggevlogen. Je hebt haar toch ook gezien?’ vroeg hij. De koningin knikte. ‘Als jij er niet bij was, zou ik twijfelen of alles wel echt was’, zei hij. Hij dacht aan wat de fee gezegd had. ‘Die mooie dame heeft gelijk, we houden van Alicia, maar ze is niet gelukkig. We hebben haar de mooiste kamer, speelgoed en alles gegeven wat we dachten dat ze graag wilde. Maar we hebben nooit echt goed gekeken of ze gelukkig was. Die vrouw heeft mijn ogen geopend. Wij behandelen haar alsof ze al groot is en vergeten dat ze nog maar een klein meisje is, dat ook van de gewone dingen wil genieten. Onze ouders hebben ons ook streng opgevoed, maar dat is al lang geleden. Nu leven we in een andere tijd, waar alles niet hetzelfde blijft. Wij moeten meegaan met de tijd en ons aanpassen. Natuurlijk kan Alicia er niets aan doen dat ze een prinses is en ze zich aan de regels van het paleis moet houden. De fee heeft mij een goede raad gegeven. Ik ga hier wat veranderingen aanbrengen. Ben jij het met mij eens, mijn lieve koningin?’ vroeg hij. ‘Ja, ik moet ook steeds aan de fee denken en vind ook dat ze gelijk heeft. Wij dachten het beste voor ons kind te doen, maar je hebt gelijk mijn geliefde koning, we moeten nu wat veranderingen in Alicia's leven brengen’, antwoordde ze. | |
[pagina 26]
| |
De koning gaf als eerste de opdracht aan zijn knechten om, op een deel van de tuin van het paleis een enorm pretpark aan te leggen, met meer draaiorgels, treinen, carrousels, poppenhuisjes, zandbakken en nog heel veel andere spelletjes, waarvan kinderen houden. Hij huurde ook clowns, met rode neuzen, die erg grappig waren en liet tentjes bouwen waar er lekkere koekjes, chocolade, suikerspin en drankjes te krijgen waren. Toen alles af was, stuurde hij de knechten naar de ouders van de kinderen van alle boerderijen en dorpen in de buurt, om ze uit te nodigen naar het paleis te komen omdat hij wat te melden had. De boeren en hun vrouwen wilden natuurlijk weten wat de koning te zeggen had en gingen er allemaal naartoe. De koning en koningin waren blij dat er zoveel ouders gekomen waren. Toen begon hij te praten en zei: ‘Beste mensen, ik ben koning van Paradijsland. Jullie, mijn onderdanen, zijn ook deel van mijn koninkrijk. Maar ik heb nu ingezien dat ik te weinig aandacht aan jullie en je kinderen schenk en zelfs ook aan mijn dochter, prinses Alicia. De koningin en ik hebben besloten om daar verandering in te brengen. Vanaf heden mogen jullie en natuurlijk jullie kinderen elke vrijdag in de tuin daarginds, omringd door die mooie bomen, bijeenkomen. Jullie mogen van alles in het pretpark gebruik maken en ook bij de tentjes alle lekkers halen wat jullie maar lusten. Het kost helemaal niets. We hebben ingezien dat kinderen moeten genieten van hun jeugd, omdat ze niet altijd klein zullen blijven. Wij doen dat niet alleen voor jullie kinderen, maar ook voor onze kleine Alicia, die dan veel vriendjes en vriendinnetjes zal krijgen. Ik hoop dat jullie er gebruik van zullen maken’. ‘Hoera, hoera, hoera’, riepen alle ouders tegelijk uit en klapten voor de koning en koningin. Toen iedereen weg was liepen ze naar binnen, waar Alicia met grote ogen naar ze opkeek. Ze had al die mensen buiten gezien, maar wist niet wat er precies aan de hand was. En doordat het erf van het paleis zo groot was, wist ze ook niet dat de knechten bezig waren met een pretpark. Toen haar vader haar erover vertelde en zei wat hij de mensen gezegd had, glommen haar ogen. ‘Wat ben ik blij, dat u dit voor mij en al de kinderen hebt gedaan. En als ik een dagje op de boerderij bij hun wil spelen, mag ik dat nu ook van u?’ vroeg ze. Toen haar vader knikte, rende ze naar haar ouders toe en omhelsde hen. ‘Bedankt, papa en mama, ik voel mij nu zo gelukkig’, zei ze.
Alicia stond weer voor het raam en keek glimlachend naar buiten. Plotseling zag ze de grote vogel met zijn goudkleurige vleugels in de boom. Hij vloog meteen naar haar toe en kwam naast haar zitten. ‘Wat zie jij er gelukkig uit, prinsesje’, zei hij. Ze vertelde hem toen wat haar vader gedaan heeft. ‘Ik weet niet wat er gebeurd is, waarom hij dit alles heeft gedaan’, zei ze. Toen keek ze naar buiten en zag de fee rondvliegen. Ze wapperde met haar mooie vleugels, lachte naar het meisje en vloog weg. Alicia keerde zich naar de grote vogel en zei: ‘Zoals ik al gezegd heb weet ik niet precies waarom mijn ouders zo'n mooi pretpark hebben gemaakt en waarom alle kinderen elke vrijdag mogen komen spelen, maar ik geloof nu, dat de goede fee dat heeft gedaan. Dat ze geholpen heeft mij gelukkig te maken en dat jij haar daarbij ook geholpen hebt. Dank je wel lieve fee en dank je wel lieve vogel, ik ben jullie erg dankbaar en zal altijd van jullie houden. En als ik bij het raam sta zal ik naar jullie uitkijken’. Ze aaide hem over zijn zachte vleugel. Toen vloog hij weg. Alicia keek naar hem tot hij achter de bomen verdween. |
|