Baboe dalima. Opium roman. Deel 2
(1886)–M.T.H. Perelaer– Auteursrecht onbekend
[pagina 226]
| |
XXXVI.
| |
[pagina 227]
| |
invitatie-kaart machtig te worden, en menig bekoorlijk glimlachje was babah Ong Sing Kok of babah Than Soeï, de ‘lengganan's’ (leveranciers) van mevrouw Zoetbrouw of van mevrouw Greenhoed, dames die over het algemeen met hare glimlachjes, vooral tegenover Chineezen niet kwistig waren, ten deel gevallen, omdat vermeend werd, dat die leveranciers een wit voetje bij het bediende-personeel van Lim Yang Bing hadden, en zoo een uitnoodigings-kaart machtig konden worden. Er werd zelfs verhaald, dat eene nonnaGa naar eind(86) een zoen beloofd had aan een neef van Lim Ho, wanneer die hare ouders zoo'n kaart bezorgde. Deze, een sluwe vogel, zooals de meeste Chineezen zijn, had evenwel de onderhandeling niet willen aanvaarden, zonder vooraf voorschot genoten te hebben, dat bij de eindafrekening niet meegeteld zoude worden. Daar werd nog bij gefluisterd, dat de onderhandelingen lang, zeer lang geduurd hadden, en dat Lim Ho's neef iedere gelegenheid te baat genomen had, om het lieve meisje in het geheim omtrent de gemaakte vorderingen te komen berichten en dan verdere pogingen van verder voorschot afhankelijk gesteld had. Als het waar was, dan had de nonna de zoo innig verlangde kaart met menigen zoen betaald. Hoe het ook zij, Santjoemeh had dien dag de koorts, de koorts van opgewondenheid. En mocht nu ook al eene herinnering oprijzen aan het gebeurde met Lim Ho en baboe Dalima, dan stoorde dat de feestvreugde niet, en deed niemand te huis blijven. De meest kitteloorige gewetens werden gerustgesteld met de machtspreuk: Er heeft geene vervolging plaats gehad, dus is er niets gebeurd. En is er ook al iets geschied, dan zal het wel zoo erg niet geweest zijn. Er waren er zelfs, die stipt aan de geruchten dienaangaande geloof geslagen hadden, en den Chinees omtrent zijne bonne fortune benijd hadden. Dalima was toch zoo mooi! | |
[pagina 228]
| |
Neen, niemand ontzag zich om de feestelijkheden bij te wonen. Integendeel! Reeds daags te voren was Santjoemeh in rep en roer gebracht door een optocht naar den Chineeschen tempel. Hoewel de zonen van het Hemelsche rijk geen kerkelijk huwelijk kennen,Ga naar eind(87) had men het toch raadzaam geacht, de gunsten van de godin Má'Tsów Pô,Ga naar eind(88) die beschermheilige der huwelijkscandidaten en jonggetrouwden te laten afsmeeken. Daartoe had zich in den vooravond van den huwelijksdag een stoet gevormd voor het huis der bruid van twaalf Chineesche knapen, welke door de stad trokken, voorafgegaan eerst door een talrijk korps inlandsche muzikanten, die op hunne koperinstrumenten, geaccompagneerd door eene monsterachtige dikke trom, de meest luchthartige walsen, polka's, mazurka's en redowa's ten geboore brachten, die in weerwil van de onwelluidendheid hunner uitvoering een Johann Strauss aan het trippelen zouden gemaakt hebben, wanneer die hen had kunnen hooren. Daarop volgde een Chineesch muziekkorps, dat met zijne krassende, eensnarige violen, met zijne trillende bekkens, en zijne valsch klinkende en krijschende blaasinstrumenten met het eerste afwisseling hield, en een mengelmoes van tonen te berde bracht, die alle gehoortrommelvliezen alleronaangenaamst aandeden, maar toch het vermogen niet hadden de nieuwsgierige menigte op de vlucht te drijven. De stoet werd geopend en besloten door een zestal fakkeldragers, terwijl hij ter weerszijden door een achttal ‘lolleng's’ (papieren lantaarns) omgeven werd, die met hun fraai getemperd licht hoog, op rood beschilderde stokken gedragen, en met hunne wonderlijke vormen aan het geheel een echt Chineesch relief verleenden. De knapen, die den hoofdtrein van den stoet vormden | |
[pagina 229]
| |
en ‘lo jen see’ (blootvoeters) genoemd worden, wandelden twee aan twee, en waren gekleed met een soort nangkin jasje, dat slechts tot aan de knie reikte, en waaronder de bloote beenen en voeten uitstaken.Ga naar eind(89) Op het hoofd droegen zij kegelvormige boeden met opliggende roode franjes versierd. Ieder hunner hield een ‘pa-lee’ in de hand, een metalen hollen ring, waarin kleine stukjes ijzer verborgen, of waaraan kleine belletjes bevestigd waren, en waarmede zij een zacht ratelend geluid voortbrachten. In den tempel aangekomen, schaarden zich de knapen rondom het beeld van Má Tsów Pô, dat voorgesteld was op de wolken staande, met eene kroon op het hoofd, als zinnebeeld van hare waardigheid van Koningin des Hemels, murmelden, zongen, en prevelden op de maat gebeden en bezweringen, terwijl zij daarbij hunne ringen krachtig schudden. Toen dat zoo omstreeks een uur geduurd had, keerde de stoet huiswaarts, onder begeleiding van eene nog grootere volksmenigte dan zich bij den heenmarsch te zaam gedrongen had. Maar den volgenden dag was de groote feestdag. Reeds van des morgens vroeg ratelden de rijtuigen door Santjoemeh om de gonoodigden uit de omstreken, als: landheeren, ambtenaren, enz. af te halen. Toen het tien uren sloeg, was de élite van de ingezetenen van de residentie in de binnengalerij van de woning van Lim Yang Bing vereenigd. De heeren waren òf in galacostuum, òf in groot tenue òf zwart gerokt. De dames waren in baltoilet, en werden bij den ingang door jeugdige Chineezen van bouquetten voorzien, bestaande uit licht rozenkleurige rozen. Naarmate de gasten verschenen, werden bij den ingang ‘mertjons’Ga naar eind(90) (klappers) afgestoken, en dat in grooter aantal naar gelang de binnentredende een hooger standpunt in de maatschappij innam. | |
[pagina 230]
| |
Wanneer twee of meer gasten tegelijk binnentraden, werd een evenredig grooter aantal bossen mertjons afgebrand, en knetterde dat vuurwerk soms zoodanig, dat hooren en zien verging. Eindelijk verscheen ook de resident Van Gulpendam met zijne gade, die plechtstatig door de officieren der Chineezen ontvangen en binnengeleid werden; terwijl intusschen buiten een geknetter en gedonder weergalmde, alsof geheel Santjoemeh uit elkander moest springen. Bij die gelegenheid werden ook een paar lilla's (koperen slangstukken) afgevuurd, en waren er vleiers, die èn aan de schoone Laurentia èn aan Lim Yang Bing verzekerden, dat daarbij vergeleken de uitbarsting van Krakatoea kinderwerk was geweest. Het doel van dat vreeselijk spektakel was tweeledig: vooreerst om de ‘shan Sao’ (booze geesten) te verschrikken en te verdrijven, ook om tot vreugdebewijs op dezes heugelijken dag te dienen. Zoodra de resident aangekomen was, trok, voorafgegaan door een korps muzikanten en door de blootvoeters, die des avonds te voren gefungeerd hadden, een lange stoet van vrienden en bekenden van den bruidegom voorbij om de bruid aan het huis harer ouders te gaan afhalen. Intusschen nam Lim Yang Bing, bijgestaan zoowel door den majoor als door den kapitein der Chineezen, de honneurs waar, terwijl de hoeren luitenants dier natie heel galant als ceremoniemeesters diertden. Allen beijverden zich dan ook, om ‘ie gasten van ververschingen te doen voorzien, en begon reeds een geknal van ontkurkte Champagneflesschen, hetwelk zich met het geratel der vuurwerken mengde, en bruiste het heerlijke vocht, dat in groote zilveren kommen in een ijsbad afgekoeld was, in prachtig geslepen kristallen kelken. Der dames werd | |
[pagina 231]
| |
Hypocras, Guldenwater, Chartreuse, enz. aangeboden. Lim Yang Bing had de schoone Laurentia den arm geboden, en beiden bewogen zich ongedwongen door de ruimo binnengalerij, die reeds in gewone omstandigheden prachtig mocht heeten, maar thans voor deze plechtige gelegenheid feestelijk was uitgedost. Alle houtwerken, als draagstijlen, balken, architraven waren kunstig gebeeldhouwd en zwaar verguld, en stelden òf afzichtelijke draken óf tooneelen uit het huiselijk leven in China voor. De omwanding was zacht rozerood genuanceerd,Ga naar eind(91) terwijl de vloer, die uit lijn Carrarisch marmer bestond, bedekt was met matten, van uiterst smal gespleten rottan vervaardigd. Aan het uiteinde der galerij bevond zich het altaar van den Tao Peh Kong, dat allerprachtigst versierd was, terwijl groote strooken van roode zijde, waarop zwarte Chineesche letters, ter weerszijden daarvan prijkten. ‘Vertel mij toch eens, babah,’ vroeg de residents-vrouw, ‘wat beteekent toch dat gekrabbel op die roode lappen?’ ‘Dat zijn spreuken, njonja, afkomstig van Kong Foe Hi,’ antwoordde de Chinees galant. ‘Maar, wat beteekenen zij?’ ‘O, die eene, njonja, beteekent: moge de vijf zegeningen nederdalen over deze woning.’ ‘En de anderen?’ ‘Dat zijn de vijf zegeningen.’ ‘En die zijn?’ ‘Een lang leven, vrede en rust, liefde voor de deugd, rijkdom en een einde dat het leven kroont.’ ‘En wat beteekenen die letters op die ‘lollengs’ (lantaarns)? Hé! wat zijn die mooi!’ sprak mevrouw Van Gulpendam, terwijl zij op de vele lantaarns wees, die aan de zoldering en aan de balken der galerij hingen. | |
[pagina 232]
| |
Het waren prachtige zeskantige toestellen, uiterst kunstig van gedreven koper in Chineeschen stijl vervaardigd, met kristallen vakken, die zeer fijn geslepen waren. ‘Ja, die zijn zeer fraai,’ erkende Lim Yang Bing met een glimlach van zelfvoldoening. ‘Maar zij kosten ook veel geld. Zou njonja kunnen raden hoeveel zoo'n lolleng kost?’ ‘Hoe wil ik dat, babah, misschien vijftig gulden?’ De Chinees verhief de borst, en een eigenaardig glimlachje speelde om zijne lippen. ‘O, njonja, hoe kunt gij zoo misraden! Ik dacht, dat gij onze kunstwerken meer waardeerdet.’ ‘Hoeveel kosten ze dan?’ vroeg de sluwe vrouw. ‘Iedere lolleng kost te Canton drie honderd en vijftig gulden, en met de vracht en inkomende rechten...’ ‘Zij zullen wel gesmokkeld zijn,’ zei Laurentia lachende. ‘Bij Kong! Neen! Ik kan de bewijzen van de betaalde rechten laten zien. Wil njonja....?’ ‘Neen, neen; ik geloof u. Maar hoeveel kosten ze u hier?’ ‘Bijna vierhonderd gulden, njonja.’ ‘En daar hangen er een dertigtal neen ik?’ ‘Neen, slechts vijf en twintig, njonja.’ ‘Slechts! slechts!’ zei mevrouw Van Gulpendam lachende. ‘Me dunkt, voor tienduizend guldens aan lantaarns!’ Lim Yam Bing's gelaat glom van genoegen. Evenals de meeste parvenu's genoot hij dubbel, wanneer de menschen bekend waren met de prijzen der kostbaarheden, die hij uitstalde. ‘En zie eens die “how-iâ's.”’ De pachter wees op een paar levensgroote tijgerbeelden van rood marmer, die ineengedoken op een voetstuk | |
[pagina 233]
| |
van zwart marmer voor de twee hoofdpilaren der galerij voor het altaar zaten. ‘Ja, die zijn mooi!’ zei de njonja. ‘Die zullen ook niet goedkoop zijn. Is het niet?’ ‘Zij kosten ieder vijfduizend gulden.’ ‘Maar, babah.’ ‘Ja, als men bruiloft houdt, dan moet men het goed doen. Ziet gij dien haan daar op het altaar?’ ‘Ja, babah; die is prachtig gesneden.’ ‘Die is van perzikhout gebeeldhouwd, en kost alleen twaalfhonderd gulden.’ ‘Maar, gij moet rijk zijn, babah.’ ‘Och zoo,...’ meesmuilde de Chinees overdreven trotsch in zijn bescheidenheid. ‘Weet gij, wat mij het bruiloftsmaal en het diner van heden avond kosten?’ ‘Neen, babah, zeg op.’ ‘Die kosten bijna vijftienduizend gulden.’ ‘Gij moet zeer rijk zijn, babah,’ vleide de residents-vrouw. ‘Och, zoo maar, niet erg,’ teemde de Chinees. ‘Gij weet nog niet, hoeveel ik mijn zoon medegeef, njonja.’ ‘Aan Lim Ho, den bruidegom. Neen, dat weet ik niet. Toe, zeg mij, babah.’ ‘Twee millioen guldens,’ fluisterde hij half dronken van genot. ‘Twee millioen guldens!’ kreet mevrouw Van Gulpendam. ‘Maar gij moet ontzettend rijk zijn, babah Lim Yang Bing!’ ‘Toch niet zoo erg, njonja.’ ‘En dat alles uit de opiumpacht, niet waar?’ De Chinees keek haar aan. Dat woord opiumpacht ontnuchterde hem een weinig. ‘En gij zijt nog niet ten volle drie jaren pachter, niet waar, babah?’ | |
[pagina 234]
| |
Lim Yang Bing knikte stilzwijgend. Hij verwenschte reeds in zijn binnenste zijne praalzucht en snoeverij. ‘Hebt gij dezer dagen den resident gesproken?’ vroeg de schoone Laurentia, die het ijzer smeedde, terwijl het heet was. ‘Neen, njonja,’ antwoordde de Chinees beleefd maar teruggetrokken. ‘Hij zal u over de pacht spreken, babah. Die eindigt immers met dit loopende jaar, niet waar?’ ‘Ja, njonja.’ ‘En de verpachting van de volgende drie jaren zal nog in deze maand plaats hebben, is zoo niet?’ ‘Ja, njonja.’ ‘Zijt gij van plan mede te bieden?’ ‘Ik denk het wel, njonja.’ ‘Ja, njonja; neen, njonja; ik denk het wel, njonja...’ herhaalde Laurentia op kluchtigen toon. ‘Maar... shut! men beluistert ons... Wat beteekenen die letters op die lollengs, babah?’ Die laatste vraag was met luider stem door de schoone vrouw op den haar eigen gigelenden, luchthartigen toon gesproken. ‘Op die twee staat slechts: ‘hemellantaarn.’ En op die daar?’ ‘Die letters beteekenen: ‘Wij smeeken U om geluk en voorspoed.’ Zij waren inmiddels verder voortgetreden, en verwijderd van de vermeende luisteraars. ‘Wij kunnen nu weer voortgaan,’ zei Laurentia fluisterend. ‘Gij schijnt het met die pacht lauw op te nemen. Ik vrees, dat gij een mededinger zult hebben.’ ‘Wie?’ vroeg Lim Yang Bing thans met eenige drift. ‘Ik heb hooren mompelen van Kwee Sioen Liem,van Solo.’ | |
[pagina 235]
| |
‘Die!’ mompelde de Chinees onthutst. ‘Hij is rijk en kan u veel schade doen,’ sprak mevrouw Van Gulpendam, terwijl zij hem strak aankeek. Lim Yang Bing antwoordde niet, maar stapte met algemeten schreden naast de schoone vrouw voort. ‘Dat nieuws schijnt u niet te deren,’ merkte de residentsvrouw met iets schampers in hare stem op. ‘Is het daarover dat de resident met mij spreken wil?’ vroeg hij. ‘Daarover en over nog iets anders. Het gouvernement wil hoogere pacht innen.’ ‘Ho, ho!’ grinnikte de Chinees. ‘Ge betaalt thans twaalf ton aan pachtschat, niet waar? Dat zal minstens twintig ton moeten worden... Anders exploiteert het gouvernement zelf het monopolie.’ ‘Ha, ha!’ zei thans Lim Yang Bing, daarbij smadelijk glimlachende. ‘Dat zou ik wel eens willen zien!... Maar een verhoogde pachtschat is onmogelijk,’ voegde hij er nadenkend bij.... ‘thans kost het moeite, om zonder verlies te werken.’ ‘En gij geeft uwen zoon twee millioen ten huwelijk medeGa naar eind(92)!’ merkte Laurentia spottend op. ‘Ja,...’ ging hij onverstoorbaar voort, als hadde hij die woorden niet gehoord, ‘werd het aantal kitten in de residentie vermeerderd... dan...’ ‘Is het niet anders?’ vroeg Laurentia luchthartig. ‘Hoeveel zijn er thans? Dat is mij om het even. Hoeveel wilt gij er meer hebben?’ De pachter dacht een oogenblik na. Hij prevelde iets binnensmonds, en scheen in berekeningen verdiept te zijn. ‘Minstens tien,’ antwoordde hij. ‘Dat is veel;... maar als tien opiumkitten meer in het pachtcontract opgenomen worden, zijt gij dan bereid tot twintig ton op te bieden?’ | |
[pagina 236]
| |
Lim Yang Bing hoog toestemmend; maar had den tijd niet om mondeling daar nog iets bij te voegen. De stoet, die de bruid afgehaald had, was aangekomen, en verscheen aan den ingang van de galerij. Het was thans alsof hemel en aarde vergaan moest, zooveel niertjons werden thans afgestoken, terwijl de Chineesche muzikanten, die den stoet vergezelden, eene krijschende cacophonie deden weerklinken, die aller gehoorvliezen op eene geduchte proef stelde. Als er nog een booze geest in den omtrek achtergebleven was, dan moest die bij dat spektakel wel de vlucht nemen. Tegen zoo iets was zelfs geen Shan Sao bestand. Inmiddels was een troep Chineesche meisjes, met fraai besneden gelaat, en zedig in hare schilderachtige kleeding van gele zijde, met rose sjerpen om de slanke middels, te voorschijn getreden, om de bruid te verwelkomen, en haar een krans van perzikbloesems en eenige snuisterijen, o.a. een haan, van perzikhout gesneden, aan te biedenGa naar eind(93). Lim Ho was ook vooruitgetreden, om de lieve Ngow Ming Nio de hand te reiken, en haar naar eene welvoorziene tafel te geleiden. Op die tafel waren, behalve eene menigte spijzen, waaronder haaienvinnen, soep van hertenpezen en vogelnestjes, ‘kiemlo’ en ‘bahmieh’Ga naar eind(94) niet ontbraken, eene menigte ‘tsoe’ (granaat-appels) aanwezig, zoodanig opengesneden, dat de geheele kern met de menigvuldige zaadpitten blootlagen, als zinnebeeld van het groot aantal kinderen, dat men het jonge paar toevvenschte. Daar naast lagen een groot aantal kaam’ (oranjeappels) opgestapeld, als zinnebeeld van de zoetheid des levens, die de jonge lieden eeuwig mochten smaken; alsook eenige klompen aan elkander gegroeide ‘ô-á’ (oesters), als zinnebeeld van de splitsing en toch onverbreekbare eensgezindheid van de familie; en eindelijk eenige stekken ‘koaka’ (suikerriet), als zinnebeeld | |
[pagina 237]
| |
van het huwelijksleven, dat even als het riet, van knoop tot knoop, van geleding tot geleding, in zoetheid toeneemt. De beide verloofden namen aan de tafel plaats, Lim Ho links van Ngow Ming Nio.Ga naar eind(95) Voor ieder hunner werd een prachtige gouden bokaal nedergezet. Beide bekers waren met wijn gevuld, en door middel van een rooden zijden draad aan elkander verbonden. Bruid en bruidegom dronken tegelijkertijd, elk voor zich, de helft van den wijn, ruilden daarop van bokalen, evenwel daarbij zorgende, dat de verbindingsdraad niet brak, en ledigden nu de bekers geheel en al. ‘Oef!’ mompelde Van Beneden, die met zijne vrienden ook de huwelijksplechtigheid bijwoonde. ‘Oef! het is om den adem er bij te verliezen. Ik wed dat zoo'n bokaal anderhalve flesch inhoudt. Voor Lim Ho is dat niets; maar dat lieve kind....’ ‘Zou je niet eens met de lieve Ngow Ming Nio willen drinken?’ vroeg Grenits ondeugend. ‘Shut!...’ zei Grashuis, en wees op een groepje Chineezen in de nabijheid. ‘Hoe heet de plechtigheid, babah?’ vroeg hij aan een hunner. ‘Tsioe Hoen, toean,’ antwoordde de aangesprokene. ‘Tsioe Hoen? Wat beteekent dat?’ De Chinees lachte schalksch. ‘Kawin babassa,’ antwoordde hij ondeugend.. De omstanders proestten het uit. ‘Dus eigenlijk het huwelijk bewijnen,’Ga naar eind(96) zei Grenits die in de algemeene hilariteit deelde. ‘Shut!! Shut!!’ klonk het van alle kanten. De resident Van Gulpendam keek vervaarlijk boos rond. De schoone Laurentia was diep verontwaardigd over de stoornis der bekerplechtigheid. Van Rheijn had | |
[pagina 238]
| |
wel onder den grond willen kruipen tegenover die toornige blikken. ‘Shut!... Shut!!’ schreeuwde hij nog harder, als al de anderen te zamen. Toen het huwelijk bewijnd was, greep de bruidegom de linkerhand der bruid, hief die ter hoogte harer borst op, terwijl beiden tegen elkander bogen. ‘Ik woû, dat dat lieve bekje ‘ja’ tegen mij knikte,’ mompelde Grenits. ‘Een lief bekje dat millioenen meêbrengt!’ beaamde August van Beneden knikkend. ‘Shut!’ klonk het alweer. ‘Millioenen, die voortspruiten uit de opiumpacht?’ vroeg Theodoor fluisterend, maar uitdagend. Onze advocaat boog verlegen het hoofd. ‘Gij hebt gelijk!’ prevelde hij. ‘Uit die bron verlang ik geen cent.’ ‘Shut!’ De oogen van den resident Van Gulpendam schoten bliksemstralen. Nu werden twee schotels voor het paar neergezet, die met pilletjes ter dikte van eene groote erwt, rood en wit van kleur dooreengemetigd, gevuld waren. ‘Waarschijnlijk bruidsuikers?’ zei Grashuis. ‘Ik weet het niet,’ antwoordde Van Beneden. ‘Babah,’ vroeg Grenits aan zijn nevenbuurman in het gedrang, ‘is dat “obat” (medicijn)?’ ‘Tida toean,’ antwoordde de Chinees. ‘De roode balletjes stellen den Jang voor, het mannelijk beginsel, en de witte de Jin of het vrouwelijke beginsel der natuurGa naar eind(97)....’ ‘Shut!’ klonk het allerwegen. Bruid en bruidegom grepen een gouden lepel, namen een rood en een wit balletje, lieten dat in den mond | |
[pagina 239]
| |
glijden, en negen diep tegen elkander. Daarna werden de schotels omgeruild en de ceremonie herhaald, waarmede, in verband met de beduiding daarvan op het dualisme der Natuur, de bezegeling van het huwelijk afgeloopen was. De band was geklonken, en de lieve Ngow Ming Nio was met Lim Ho onverbreekbaar verbonden. Het eene stel millioenen aan het andere! Of er bij het voltrekken der plechtigheid door den bruidegom eene enkele gedachte aan zijn slachtoffer, aan baboe Dalima gewijd werd? Als laatste ceremoniëel nam de jonge gade den lepel, schepte daarop twee balletjes, bracht die met liefelijk gebaar tot voor de lippen van haren echtgenoot, en noodigde hem met verlokkenden lonk te eten. Die daad was de betuiging der jonge vrouw, dat zij gereed was om alle lasten van het innerlijke huishouden te torsen. Een der oudste familieleden prevelde echter hoorbaar voor iedereen eenige Chineesche woorden. ‘Wat beduidt dat?’ vroeg Grenits aan zijn vriendelijken Chineeschen berichtgever. ‘O, toean,’ antwoordde deze, ‘dat is eene aanhaling uit de Sji-king, uit het Boek der Liederen, dat lang, zeer lang geleden gedrukt werd.Ga naar eind(98) ‘Maar, wat beteekent die aanhaling?’ ‘O, zij is zeer fraai,’ hernam de babah. ‘Luister slechts: De perzikboom is jong en schoon, en schitterend zijn zijne bloesems; deze jonge vrouw gaat naar haar toekomstig huis. en zal uitmuntend hare huiselijke zaken regelen.’ Toen de jonge vrouw haren echtgenoot zoo zinnebeeldig bediend had, negen beiden andermaal zeer diep voor elkander, en was de huwelijksplechtigheid afgeloopen. Zoodra was die laatste buiging niet volbracht, of daar | |
[pagina 240]
| |
bulderden de kanonnetjes weer, daar knetterden de salvo's van ontelbare bossen mertjons, daar joedelde de kapel der Santjoemehsche schutterij, die ook verschenen was om het feest op te luisteren, hare vroolijkste deuntjes, daar krijschte het Chineesche orkest allerjammerlijkst en veroorzaakten dat geknal, dat geknetter, dat getrommel, dat getoet, dat gezaag een broehaha van geluiden, dat de gehoorvliezen der aanwezigen verondersteld konden werden met buffelleder te zijn gevoerd. Inmiddels namen de jonggehuwden plaats voor het altaar van den Taó Peh Kong, staken eerst een paar geurige offerstokjesGa naar eind(99) aan, bogen toen voor het beeld, ook voor elkander, en staken daarna de brandende stokjes in een wierookpot, prachtig in goud gedreven, die ter halver hoogte met welriekende asch gevuld was. Na die plichtpleging jegens den huisgod, keerden zich de jonggetrouwden om, ten einde de gelukwenschen der aanwezigen te ontvangen. Dit gedeelte van het ceremoniëel was niet nationaal. Bij Chineesche huwelijken, waarbij de blanken geen toegang hebben, begeven de jonggehuwden zich dadelijk na afloop der plechtigheid naar hunne vertrekken. Hier was het een te gemoet komen aan Westersche gewoonten, en onthielden de Chineezen zich dan ook aan die felicitatiën deel te nemen; maar beijverden de meeste hunner zich om eene verdubbeling van vuurwerk af te steken, en zoo de spoken en kwade voorteekenen te verdrijven. De resident Van Gulpendam, met de schoone Laurentia aan den arm, openden den optocht van Europeanen, die zich daar voor de saamgekoppelde millioenen kwamen buigen. Want, al was de bruid ook al lief, al werd ook Lim Ho in het dagelijksche leven een ‘aardige vent’ genoemd, het zou niemand in de gedachten ge- | |
[pagina 241]
| |
komen zijn, om die plechtigheid bij te wonen. Het gebeurde met baboe Dalima was van nog te jonge dagteekening. Maar, nu twee millioenen van den eenen kant met twee millioenen van den anderen kant verbonden werden, nu het den zoon van Lim Vang Bing, den uppermachtigen opiumpachter gold, nu verdrong zich de blanke bevolking van Santjoemeh om het jeugdige echtpaar, om hun hare oprechte heilwenschen aan te bieden. Van Gulpendam meende zelfs, na de jonggetrouwden de hand gedrukt te hebben, hen met een paar gevoelvolle woorden te moeten toespreken. Gelukkig voor de jonggehuwden, dat zij de hollandsche scheepstermen, die hij bezigde, en niet in het maleisch vertalen kon, niet verstonden; gelukkig voor het ongeduld der achteraankomenden, dat Laurentia haren echtvriend tot beknoptheid met de punt van haren blooten elleboog aanmaande. De banaliteiten van het hoofd van gewestelijk bestuur namen een einde, en nu was het een handjes-drukken, een gefleem, een geteem, zoowel ten opzichte; van de rijke ouders der jonggehuwden als tegenover dezen, dat den opmerkzamen toeschouwer het hart van walging moest beklemmen. Toch ontging het noch aan Lim Yang Bing, noch aan Lim Ho, dat noch Theodoor Grenits, noch August van Beneden, noch Leendert Grashuis, noch Eduard van Rheijn vooruitgetreden waren om een handdruk met de jonggehuwden te wisselen. Zij hadden van het algemeen gedrang gebruik gemaakt om naar buiten te treden. Karel van Nerekool was zelfs in het geheel niet verschenen. Hij had den afkeer niet kunnen overwinnen, dien hem de bruidegom inboezemde, hoewel hij zich, toen hij later de bizonderheden der trouwplechtigheid vernam, de belofte deed om bij voorkomende gelegenheid zoo'n | |
[pagina 242]
| |
ceremoniëel te gaan bijwonen, al zou het dan ook op bescheidener voet gevierd worden. Gelukkig, dat onze vrienden het huis verlaten hadden; want nog was de ommegang der feliciteerenden niet ten einde gebracht, toen eensklaps de champagnekurken knalden, alsof zij een wedstrijd in ruchtbaarheid wilden aangaan met de buiten steeds knetterende mertjons. Weldra stonden alle aanwezende Chineezen, zoowel als alle Europeanen met een beker schuimenden feestwijn in de hand, en weerklonken allerwegen de luidruchtige toejuichingen, terwijl de Chineesche ‘trauwkooi's’ (violen) en bekkens krijschten, alsof zij tandenknarsing wilden te voorschijn roepen, de schutterijkapel fanfares deed hooren, en de slangstukjes en mertjons losbrandden, alsof het de bestorming eener vijandelijke veste gold. Het echtpaar verdween te midden van dat ontzettend rumoer, waarschijnlijk om hunne gehoorvliezen te redden.
Des avonds had een vormelijk diner van 80 couverts plaats, waarvan het menu zorgvuldig door een Franschen maître d'hûtel was opgemaakt. Grappenmakers vertelden evenwel daags daarna, dat daarop echte Chineesche gerechten voorgekomen waren, als: Potage Kiemlo à la Tartare, Potage Printanier à l'ail,Ga naar eind(100) Croquettes aux oreilles de rats,Ga naar eind(101) Bouchées d'ailerons de requins, Consommées de tripangGa naar eind(102) enz., enz. De resident Van Gulpendam bracht bij het dessert een luisterrijken dronk op de jonggehuwden. Daarna ook een op de Chineesche officieren, waarbij hij de hoop uitdrukte, dat Nederland steeds in hen zulke trouwe en nuttige onderdanen mocht vinden, als tot heden plaats gevonden had. Het hoofd van gewestelijk bestuur drukte op dat woord nuttig, en verwierf dan ook aan het einde zijner rede een storm van toejuichingen. Die laat- | |
[pagina 243]
| |
ste toast werd beantwoord door Lim Yang Bing, die een dronk aan mevrouw en den heer Van Gulpendam wijdde, daarbij Santjoemeh golukwenschte met het bezit van zoo'n achtbaar echtpaar en den wensch uitsprak, dat het tot heil der bevolking in het algemeen, en der Chineesche maatschappij in het bizonder, gegeven mocht zijn, die edelaardige menschen nog lang aan het hoofd der residentie te zien. Het was geraden, dat het dakgebinte der Chineesche woning stevig, dat de muren en zuilen onwrikbaar gegrondvest waren, anders hadden ongelukken plaats gegrepen bij de daverende toejuichingen, die met het geweld van een orkaan losbarstten. De grond schudde letterlijk onder de voeten van de feestvierenden bij de losbrandingen van het geschut en van de mertjons, terwijl de lucht binnenshuis in trilling geraakte door het snelvuur, dat door de knappende champagnekurken, die met behendige hand gelicht werden, uitgevoerd werd. Waarlijk, met zoo'n geestdrift werden de woorden van den lijken opiumpachter begroet! Na het diner volgde de dansreceptie, die door bijna geheel Santjoemeh bijgewoond werd. Tegen middernacht werd in den tuin van de woning een prachtig Chineesch vuurwerk afgestoken, waarbij onze gestaarte broeders het bewijs leverden, hoe onmetelijk ver zij in de pyrotechnie boven de Europeesche kunstenaars van het vak stonden. Daarna werd de partij voortgezet, en eerst bij het aanbreken van den dag verlieten de laatste paren het dansterrein. ‘Een prachtig, een luisterrijk feest, babah!’ complimenteerde de resident een paar dagen later Lim Yang Bing. ‘Drommels, de kombuis heeft gerookt!’ ‘Ja, Kanfjeng toean,’ antwoordde de opiumpachter, terwijl een glimlach van voldane ijdelheid zijne lippen deed | |
[pagina 244]
| |
krullen. ‘Het heeft ook aardig geld gekost. Er is alleen aan champagne voor tweeduizend gulden gedronken, en aan rhijnwijn voor twaalf honderd gulden. Het vuurwerk, dat ik uit Canton liet komen, kost ruim drie duizend gulden.’ De man zwom in een hemel van gelukzaligheid bij die mededeeling. |
|