Vorming van welzijnsbeleid
(1972)–Bram Peper– Auteursrechtelijk beschermdEvolutie en evaluatie van het opbouwwerk
[pagina 324]
| |||||||
5 SlotopmerkingenIn dit deel (III) hebben we nagegaan in hoeverre het beleid zijn doelstellingen heeft kunnen realiseren en welke factoren daarbij een rol hebben gespeeld. Uit deze evaluatie moge duidelijk zijn geworden dat het beleid - gemeten aan de doelstellingen - weinig succesvol is geweest. Niettemin hebben we kunnen constateren - ook al in deel II - dat het beleidsterrein opbouwwerk sterk is geexpandeerd. Zonder de rol van andere partijen in het beleidssysteem te bagatelliseren - zeker niet die van het particulier initiatief - is toch het meest opvallend de rol die de centrale overheid heeft gespeeld. In de expansie van het beleid is zij - en dan m.n. de ambtelijke top - voorop gegaan. Met het belangrijke beleidsmiddel van de subsidiëring in de hand, is van die kant het initiatief tot uitbreiding van activiteiten genomen. Dit heeft ertoe geleid dat:
| |||||||
[pagina 325]
| |||||||
Deze politiek heeft ertoe geleid dat op het welzijnsterrein het aantal organisaties en de beschikbare mankracht zeer sterk zijn toegenomen. Dit potentieel is in principe beschikbaar voor welzijnsactiviteiten. Eén van de meest actuele problemen is op dit moment echter dat door de verschuiving in doelstelling van een meer utilitaire naar een meer normatieve oriëntatie het initiatief verschuift naar groeperingen uit de bevolking. Om die reden neemt de druk om tot een herallocatie en herdefiniëring van de middelen te komen toe. Het aanbod in termen van organisaties komt op gespannen voet te staan met de ‘in het vrije veld’ geformuleerde welzijnsbeleving, die zich niet op voorhand laat inpassen in het bestaande aanbod. Het zwaartepunt verplaatst zich naar de activiteiten die in dít veld tot ontwikkeling komen. Deze kunnen, omdat het opbouwwerk het produkt is van een centraal overheidsbeleid, dan heel gemakkelijk overkomen als tegen de overheid gerichte activiteiten. Soms is dat ook zo, in andere gevallen is het enige verschil met het bestaande opbouwwerkaanbod dat bepaalde groeperingen van andere wegen gebruik maken. Op het opbouwwerkbeleid is voor een belangrijk deel van toepassing wat John Friedmann, in een ander verbandGa naar voetnoot269, over innoverende planning heeft opgemerkt. Kenmerkend daarvoor is:
| |||||||
[pagina 326]
| |||||||
|
|