Bijdragen tot de geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 3
(1884)–Georg Penon– Auteursrecht onbekend
[pagina VII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pyramus en Thisbe.I.Men kent twee Middelnederlandsche bewerkingen der geschiedenis van Pyramus en Thisbe. In het Belgisch Museum, X, 89 vgg. vindt men de eene, die door J.F. Willems is afgedrukt naar het bekende belangrijke Hulthemsche handschrift, waarin het gedicht als No. CLIX voorkomtGa naar voetnoot1) onder den titel: ‘Van tween kinderen die droeghen ene starcke minne, een ontfarmelijc dinc.’ Daaruit heeft Dr. E. Verwijs het verhaal in zijne Bloemlezing uit Middelnederlandsche Dichters, III, 1 vgg. overgenomen. De tweede bewerking wordt gevonden in een handschrift, dat thans te Berlijn ligt, en is uitgegeven door Dr. Ernst MartinGa naar voetnoot2) in Haupts Zeitschrift für deutsches Alterthum, XIII, 348 vgg. In 1877 heeft Dr. J. Verdam in de Taalkundige Bijdragen, I, 244 vgg. die tweede bewerking op nieuw gepubliceerd, terwijl hij den tekst voortdurend vergeleekGa naar voetnoot3) met dien, welke bij Willems is afgedrukt. Er is groot verschil en toch ook weer groote overeenkomst tusschen die twee bewerkingen. Groot verschil is er in het aantal verzen. De door Willems afgedrukte tekst, dien we voortaan W zullen noemen, heeft 288 versregels. Van de andere bewerking, door ons met V aangeduid, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ontbreekt het begin, en wel zoo veel, als in W in 64 verzen verhaald wordt, en toch is ze nog uitvoeriger, want men vindt er nog 381 verzen. 381 verzen in V komen dus, wat hun inhoud betreft, overeen met 288 - 64 = 224 verzen in W. Tegenover groot verschil staat echter groote overeenkomst. Men heeft hier niet twee geheel verschillende verhalen der lotgevallen van Pyramus en Thisbe, met grootere of kleinere afwijkingen in den loop der geschiedenis; integendeel, men heeft één verhaal, in de eene bewerking alleen wat uitgebreider dan in de andere. Vele verzen in den eenen tekst komen geheel overeen met verzen in den anderen, en een nog grooter aantal kan worden aangehaald, waar wel verschil is, maar een verschil, dat niet grooter is dan men gewoonlijk bij verschillende teksten van een en hetzelfde gedicht in 't Middelnederlandsch aantreft. Ook de rijmwoorden en rijmklanken in beide bewerkingen komen dus zeer dikwijls overeen. Hoe verhouden zich nu de teksten tot elkaar? Is W eene verkorting van V, dat wil zeggen, is uit den tekst V, door weglating van verscheiden verzen, tekst W ontstaan? Dit is niet aan te nemen. Want in W komen eenige verzen voor, die in V ontbreken. Ik wijs op W 251, 252, die door Dr. Verdam met alle recht in V zijn ingelascht als V 365, 366. Wellicht mag men met Dr. Verdam ook W 271, 272 in V invoegen. Bij eene verkorting zoude ook gewis hier en daar de samenhang geleden hebben, en had men wellicht sommige plaatsen, waar die verkorting had moeten voorkomen, geheel moeten omwerken. Dit is nu nergens het geval. Had men de bewerking V niet kunnen vergelijken, dan zou niemand op het denkbeeld gekomen zijn dat in den tekst bij Willems iets kon ontbreken. Ik geloof dat men, na den tekst vergeleken te hebben, het geheel met Dr. Verdam eens zal zijn, waar deze zegt: ‘Hoewel het gedicht bij Willems aanmerkelijk korter is, en hier en daar zeer verschillende lezingen vertoont, zoo zijn toch de beide bewerkingen ontwijfelbaar uit eene en dezelfde bron voortgevloeid.’ Wij kunnen aannemen dat èn W èn V uit eene en dezelfde bron zijn voortgevloeid. Noemen wij die bron X, dan is W | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gewis in vele opzichten dichter bij X dan V het is. Met andere woorden: terwijl W meer getrouw gebleven is aan X, is V vooral door den bewerker of afschrijver uitgebreid. Thans, nu wij V met W kunnen vergelijken, zal de vraag kunnen gesteld en beantwoord worden of ook W niet, evenals we boven bij V zagen, op enkele plaatsen door verzen uit V zal dienen aangevuld te worden. Naar mijne meening moet men na W 64 eene lacune aannemen. Op de vraag toch: ‘Tysbe, sidi daer?’ is haar antwoord gevolgd, dat in V 75, 76 wordt gevonden. En eerst dan kunnen de woorden volgen van W 65: ‘Blide haddense den moet.’ Indien men W 77-85 vergelijkt met V 95-108, bemerkt men overeenkomst, ook in het rijm. Toch is de lezing in V beter. Dr. E. Martin zegt terecht: ‘so ist der vorwurf Ay Pyramus, ghine mint mi niet, dort v. 79 ganz unmotiviert im anfang der unterredung gleich nach dem küssen der mauer.’ Na W 78 schijnen twee tot vier regels te ontbreken. Het is mogelijk dat na W 116 een paar regels ontbreken. Hierover spreken wij beneden, naar aanleiding van V 183-192. - Waarschijnlijk zijn ook na W 148 een paar regels uitgevallen, daar ook in W 163, 165, 191 van een bepaalden boom sprake is. In 't geheel zouden dus acht of tien regels kunnen worden ingevoegd om de bewerking W volledig te maken. En dan zal, naar mijne meening, de tekst van W niet minder zijn dan die van V. Terwijl Dr. Verdam zoo juist W eenen korteren tekst noemt, is Dr. E. Martin bezig geweest de bewerking W in minachting te brengen. Hij spreekt van ‘abkürzung’ en ‘abgekürzter form’, alsof kort en verkort hetzelfde was. Hij gaat met zijne redeneering uit van de onderstelling dat V de oorspronkelijke bewerking is, en daar schuilt juist de fout. Toch wil Dr. Martin, die voor W slechts afkeuring en voor V slechts lof heeft, wel toegeven dat in V ‘einige breite’ hinderlijk is. Bij de beschouwing van die gedeelten, welke in V voorkomen, maar in W ontbreken, treffen we vele plaatsen aan, waarin een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
reeds (in W en in V) gegeven denkbeeld wordt uitgewerkt of uitgebreid, b.v. V 93, 94, 166-170, 227-234, 247-254, 284-290, 349, 350, 399-404, 435, 436, 439 enz. Over enkele plaatsen, die in V uitgebreid zijn, mogen hier eenige opmerkingen volgen. a. V 109-154, waarnaast men W 85-90Ga naar voetnoot1) kan plaatsen, echter alleen in dien zin, dat die verzen staan ter plaatse, waar in V de regels 109-154 worden gevonden, daar in den inhoud weinig overeenkomst is. De verzen bevatten een vervolg van het gesprek van Pyramus en Thisbe, hun afscheid, zuchten en kermen, en eindelijk eene voortzetting van het gesprek ‘sanders morgens vroe’. Die verzen 109-154 zijn er niet hinderlijk, doen er geen kwaad, maar tot de ontwikkeling van het verhaal brengen ze ook niets bij. Zelfs is V 129-134 te veel gelijkende op V 177-180, dan dat niet ééne van beide plaatsen onder den invloed van de andere zoude gedicht zijn. Dr. E. Martin is van een ander gevoelen en zegt: ‘gegen Ovid und zum nachtheil der entwickelung werden die beiden unterredungen der liebenden, die am ersten tage und die am nächsten morgen, in eine einzige zusammengezogen.’ Het woord ‘zusammengezogen’, dat met zijne boven besproken meening over 't ontstaan van tekst W nauw samenhangt, kunnen we laten voor hetgeen het is. Maar ‘zum nachtheil der entwickelung’, die uitspraak had Martin moeten bewijzen, want niet iedereen zal hem dat toestemmen. En ‘gegen Ovid’! Maar, heeft eene vergelijking met Ovidi Metam. IV, 55 sqq. Martin dan niet geleerd dat ook op menig ander punt, in vele détails, onze bewerkingen van Ovidius' voorstelling afwijken? b. V 183-192. Deze niet zeer schoone regels zullen wel niet alle echt zijn. Dat ‘onze yerste scout’ lijkt verdacht. Toch schijnen een paar regels van dit gedeelte ook in X te hebben gestaan, want anders zijn Thisbe's woorden V 200, 201 en W 124, 125 wel wat zonderling. c. V 379-396. Ook dit gedeelte zal op rekening van den | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bewerker van V zijn te stellen, en waarschijnlijk niet in X hebben gestaan. Men lette op ‘ongheval’ in V 377 en ‘onghevallich’ in V 397, en vergelijke daarmede W 263-268. d. V 411-428. Hier vindt men ook eene uitbreiding. De bewerking W is hier in hare kortheid juister. En hoe mat zijn V 418 en 419 na V 408. Soms is er tusschen W en V overeenkomst in den zin, maar verschil in het rijm. Men moet dan aannemen dat òf W òf V is omgewerkt. Zoo vergelijke men W 69-72 met V 85-88. Het onzuivere rijm W 71, 72 spoort tot voorzichtigheid aan. Ik geloof niet dat die regels geheeld zijn door de verandering, welke door Dr. E. Verwijs in Bloemlezing, IV, 168 is voorgesteld. Ook is er overeenkomst tusschen V 213, 214 en W 137, 138, waarbij men, ook met het oog op het rijm, niet nalate V 215-220 met W 139-144 te vergelijken. Zoo kunnen ook W 259, 260 naast V 373, 374 worden geplaatst. Ook met behoud der rijmwoorden is er soms toch sprake van omwerking. Zoo is V 300-308 opmerkelijk naast W 194-204. Hier is V stellig nader bij X dan W het is. En daar de bewerker van W met mer datGa naar voetnoot1) verlegen was, kreeg men hier vrij onverstaanbare taalGa naar voetnoot2). Met het oog op de vraag, welke regels in V en W al of niet in X kunnen hebben gestaan, is eene opgave van de overeen- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
komst der rijmklanken in beide teksten belangrijk. Hier volgt eene vergelijking der rijmen. De letters d g a r beteekenen: dezelfde gedachte, maar ander rijm.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.Het is van algemeene bekendheid dat de Middeleeuwsche schrijvers de geschiedenis van Pyramus en Thisbe hebben ontleend aan Ovidi Metamorph. IV, 55 sqqGa naar voetnoot1). Door hen, die geen Latijn kennen, kan gelezen worden Vondels vertaling, die gevonden wordt in zijn Publius Ovidius Nazoos Herscheppinge, 1671, bl. 99 vgg.Ga naar voetnoot2). Indien het verhaal van Ovidius vergeleken wordt met de Middelnederlandsche bewerkingen, worden hier en daar belangrijke afwijkingen gevonden. Die afwijkingen betreffen bizonderheden, haast zoude men zeggen: kleinigheden. Toch kunnen die kleinigheiden belangrijk heeten, daar ze van groote waarde zijn bij de pogingen om vragen aangaande de herkomst eener bewerking op te lossen. Het is duidelijk dat men nadere verwantschap mag aannemen tusschen bewerkingen van een verhaal, die tot in kleine bizonderheden overeenstemmen, dan bij redacties, die daarin verschillen. Nu langzamerhand in vele landen meer algemeen bekend wordt wat er in de Middeleeuwen is geschreven, kan zonder twijfel veel gemakkelijker dan voorheen de verwantschap en overeenkomst van sagen, spoken enz., zoowel in de mondelinge overlevering als in de schriftelijke vaststellingGa naar voetnoot3), | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden aangewezen. Waar men nog niet zoo ver is dat die aanwijzing geschieden kan, dient men toch op zulke zaken te letten, en daarom ook over verschil en overeenkomst met andere bewerkingen te spreken. Het zal hier voldoende zijn op het verschil in bizonderheden tusschen Ovidius en ons verhaal Van tween kinderen te wijzen. Iedereen is in staat beide teksten naast elkaar te leggen en te vergelijken. Hij ziet dan b.v. dat Apollo, Juno, Venus en Cupido, die in het Middelnederlandsche verhaal voorkomen, niet genoemd worden door Ovidius: dat dus daar de bewerking W uitgebreid is; terwijl daarentegen op het Ovidiaansche sed vetuere patres in W weinig nadruk wordt gelegd, en zoowel W als V het ‘onderspreken’ geheel anders hebben voorgesteld dan Ovidius in Metam. IV, 70: Saepe enz. Met deze voorbeelden kunnen we hier volstaan. Wie vergelijkt vindt er genoeg om te constateeren dat W en V vrij een geenszins onverdienstelijke bewerkingen van Ovidius' verhaal mogen heeten. Zoo men heeft opgemerkt dat W en V ook in dezen verschillen, en dat V soms dichter bij Ovidius staat dan W, dan lette men er op dat daaruit nog niet noodzakelijk volgt dat V dichter bij X staat dan W. Want de bewerker van V kan in den tekst van X veranderingen hebben gemaakt, die het verhaal nog meer tot Ovidius deden naderen. Willems voegde bij zijne uitgave van W de opmerking (Belgisch Museum, X, 98) dat hij het verhaal van Pyramus en Thisbe ‘voor fraaijer en beter bewerkt’ hield dan het Fransche in de Fabliaux et contes de Barbazan, éd. Méon, IV, p. 326. Is er overeenkomst tusschen het Fransche gedicht en het Middelnederlandsche, zoodanig namelijk dat het Middelnederlandsche in het Fransche een voorbeeld heeft gehad? Het antwoord kan na vergelijking luiden: Neen. De Fransche bewerking is geheel anders; men zoude ze met eenen nieuweren term zuiverder lyrisch kunnen noemen. Eene juiste beoordeeling van het Middeleeuwsche Fransche gedicht wordt gevonden in de Histoire littéraire de la France, XIX, 765-767. Men leest er van den onbekenden dichter: ‘Son poëme, beaucoup plus long que | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
raisonnablement il n'aurait dû l'être, ne contient guère que des élégies, des complaintes: c'étaient sans doute là les morceaux, qui, récités par les jongleurs, faisaient le plus d'impression sur l'âme des auditeurs.’ En wat verder: ‘Les événements de cette fable sont bien ceux que raconte Ovide; mais le trouvère les a noyés dans un déluge de rimes monotones. Si les trouvères réussissaient ainsi à donner plus d'intérêt à leurs compositions, il faut convenir que leurs auditeurs ne rassemblaient guère à ceux pour qui composait le poëte latin, et encore moins aux lecteurs de notre tempsGa naar voetnoot1).’ In Dirk Potters Minnenloop, II, 961 vgg. vindt men de geschiedenis van Pyramus en Thisbe ook verhaald. Potter begint aldus: ‘In ouden geesten van Babylone
Heb ic ghelesen hystorien schone.
Sonderlinghe so deynck ic nu
Om ene: die wil ic segghen u.’
En dan volgt de ‘hystorie’ van Pyramus en Thisbe. Al verklaart Dirk Potter ook dat hij ‘scone hystorien’ gelezen heeft ‘in ouden geesten van Babylone’, er is geen enkele reden om aan eene andere bron van zijn verhaal te denken dan aan de Metamorphoses van Ovidius, met welken dichter hij zeer vertrouwd isGa naar voetnoot2). Hij wijkt hier en daar eenigszins van Ovidius af. In zijne bewerking vinden we niets, wat ons òf aan de Fransche bewerking, bij Méon te vinden, òf aan het verhaal Van tween kinderen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
herinnert. Potters verhaal staat in kunstwaarde verre achter bij dat laatste, waarvan Dr. Jonckbloet mijns inziens met recht heeft gezegdGa naar voetnoot1) dat het ‘uitmuntend verhaald’ is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III.Dat de renaissance, door welker invloed zoo vele Middelnederlandsche verhalen en motieven in vergetelheid kwamen, er toe zou meewerken dat de historie van Pyramus en Thisbe meer algemeen bekend werd, mocht gerust verondersteld worden. Wanneer men met de schrijvers uit de periode der rederijkers vertrouwd is, wijst men terstond op den bekenden Matthijs de Casteleyn, den schrijver der Conste van Rhetoriken. Deze stelde de geschiedenis van Pyramus en Thisbe in een tooneelspel voor. De titel der oudste uitgave luidt: Pyramus en Thisbe, schoon Retorike amoureus bequame, es dit barblyke voor sulcken eersame, terwijl men aan het einde leest: Gheprent t' Hantwerpen binnen de cammerpoorte in den Mol, by my Henric Peeterssen van Middelburg (zonder jaartal). Zie Prof. Visschers Beknopte Gesch. der Ned. Lett., II, 53; Schotels Gesch. der Rederijkers in Nederland, I, 122, 123; Schotels Vaderlandsche Volksboeken en Volkssprookjes, II, 121; en vooral Belgisch Museum, VII, 53, 54. De naam des schrijvers komt in deze uitgave niet voor. Maar in de Conste van Rhetoriken, 188, zegt de Casteleyn zelf dat hij de schrijver is. Als hij van de ‘baladen van achten’ spreekt, merkt hij op (bl. 63 der uitgave van 1612): ‘Dit zijn baladen diemen nu useerd
Langhe ghecalculeert en van grooter haven,
Daer men geste wijs mede componeerd
Al dat groote meesters competeerd,
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ghelyck Pausen, Keysers, Cuenijngen en Graven,
Metgaders amoreusheyd van Venus slaven.
Veel cronijcken oock maectmer mooy en fris me.
Met die selve snede, om des ionghers laven,
Dichte ick mijnen bouck van Piraem ende Thisbe.’
In latere drukken is de naam van den schrijver er dan ook bijgevoegd. Zoo o.a. in de volgende uitgave: ‘Historie van Pyramus ende Thisbe, speel-wijse ghestelt by wijlent Heer Mathys de Casteleyn, Priester ende excellent Poët. Tot Rotterdam, By Felix van Sambix, inden Bybel opt Steygher. Anno 1612.’ De ‘Historie’, die ‘speel-wijse ghestelt’ is, kan een echt rederijkersproduct worden genoemd. Als proeve van taal en stijl vinde de ‘Prologhe’ hier eene plaats. PrologheGa naar voetnoot1).
Menich goet exempel verwect
Van amoreusheyt, waerment vertrect
Die geerne reyne ghenuechte hoort
Twelc hier naer volghen zal perfect,
Van zuyver liefde onbevlect,
Hoe twee Ghelievers minlic accoort
Droeghen te zamen, ende alle discoort
Verstekende waren:
Dies elc hier menich vriendelijc woort
Zal openbaren.
In amoreusheyt lustelijc bloeyende
Als groene tacxkins in joncheyt groeyende
Waren dese Ghelievers te zamen,
Nacht, dach, tijt, ure en was vernoeyende
Elcx woorden, maer waren vreuchdelijc moeyende
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ghestadich in liefden, beede by namen,
Van Pyramus en Thisbe zonder blamen:
Ten principale
Zult hooren tscheyden ende tversamen
By gheestelijcken morale.
In Babylonien ter stede al zonder thoren
Zoo waren sy beede gheboren,
Elc byder oude van vyftien jaren
Zachmense affecte liefde oorboren.
Een beklaghelijc eynde zalmer af hooren,
Zoo 't speelwijs staet hier int verklaren:
Den wortele van liefden zal beswaren
Korts hem beeden,
Al was minsamich heurlieder vergaren
Druckich was tscheeden.
Wt strale van vrou Venus krachte
Elcander stelde dach by nachte
Om ghebruycken der liefden minne,
Daer Pyramus den ongheluckighen slachte,
Ontrent eenen Moerboom dede menighe klachte,
Met handen ghewronghen, en bedructen zinne,
Midts daer niet vindende syn keyserinne
Ter zelver ure,
Meynde dat hem syn liefste vriendinne
Daer stelde ter lure.
Aldus de belofte van hem beeden ghedaen was:
Thisbe alleene daer eerst ghegaen was,
Meenende Pyramus te vindene daer:
Deur een Leeuwinne sy zeere belaen was,
Die yselijc brieschte en tbachuys bevaen was,
Bloedich, liep drincken ter fonteynen klaer.
Thisbe ghevloden deur den vaer
Was int verdriet.
Hoe met hem beeden was groot misbaer
Zult hooren tbediet,
Want speelwijs vindt ghy hoe 't is gheschiet.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het stuk zelf treden naast Pyramus, Thisbe, de moeder van Thisbe, de ‘cameriere’ van Thisbe's moeder, den vader van Pyramus, mede op Bedrieghelic waen en Fraudelic schijn, die elkaars ‘cosijns’ zijn. De geschiedenis wordt geheel verhaald, zooals ze bij Ovidius te lezen is. De Casteleyn verklaart in het stuk zelf dat hij de historie uit Ovidius kent. ‘Pyramus was den jonc-man gheheeten,
Thisbe de dochtere, wiens aerdich leven
Is vanden Poëte Ovidio beschreven
Int vierde boec, Metamorphoseos ghezeyt.’
De vorm en de inkleeding van de ‘Historie’ is gebrekkig. Een tooneelspel zoude het nauwelijks kunnen heeten. Zonder de figuren Bedrieghelic waen en Fraudelic schijn, die een deel der gebeurtenissen vertellen, zoude de Casteleyn er ook niet in zijn geslaagd het verhaal ‘speel-wijse’ te stellen. En wat een zonderling slot! De vader van Pyramus en de moeder van Thisbe, samen den dood der kinderen beweenende, verhalen elkaar eerst (naar Ovidius) 't zwart worden van de moerbeien, en dan zien ze in deze historie ‘een zonderlinghe ghelijckenisseGa naar voetnoot1) vande Passie ons Heeren Iesu Christi’. ‘Om t' concluderen van onsen begrijpe,
Dees Historie moraliserende,
In inden verstande wel accorderende
Byder Passie van Christus ghebenedijt.’
Maar terwijl wij verder lezen hoe Pyramus vergeleken kan worden met Gods zoon, Thisbe met de ‘devote’ ziel, en de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
muur met Adams misdaad, dwalen onwillekeurig onze gedachten af, en denken we aan het verhaal Van tween kinderen. Welk een verschil! En hadde de Casteleyn de middeleeuwsche bewerking gekend, wat gewis niet het geval is geweest, zoude hij, de ‘excellent poëet’, dan nog wel zelf hebben kunnen inzien hoe ver zijne Historie achterstaat bij het oudere verhaal? In deze Historie vindt men geene verdeeling in tooneelen en bedrijven, maar boven ieder nieuw deel van het verhaal wordt de inhoud kort en in proza medegedeeld. Daardoor krijgt dit werk in vele opzichten het voorkomen van een volksboek. De plaatjes, die men hier en daar vindt, en die, evenals bij vele andere volksboeken, gedeeltelijk niets met dit verhaal te maken hebben, doen mede terstond aan een volksboek denken. Dr. G.D.J. Schotel heeft deze Historie dan ook als zoodanig vermeld in zijne Vaderlandsche Volksboeken en Volkssprookjes, II, 121. Hij voegt er bij dat de Historie gevolgd is ‘naar een ouden franschen roman van dien naam’. Die mededeeling is onjuist. Indien Dr. Schotel het werk, waarover hij schrijft, had gelezen, zoude hij de boven aangetogen woorden van de Casteleyn hebben gevondenGa naar voetnoot1), waarin Ovidius uitdrukkelijk wordt genoemd. Maar hoe komt hij aan dien ‘ouden franschen roman’? Waarschijnlijk door Mone's boven (bl. 9, noot 1) vermelde mededeeling. Maar deze wees op een verband (dat echter niet bestond) tusschen den tekst in het Hulthemsche handschrift en het verhaal in Méons verzameling. Dat verband nu laat Dr. Schotel bestaan tusschen het Volksboek (= de Historie van de Casteleyn) en het Fransche gedicht! Onnoodig hier bij te voegen dat er geen woord van waar is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV.In 1623 verscheen te Enkhuizen eene Tragedie van Pyramus en ThisbeGa naar voetnoot1), door Cornelis Pietersz. Biens geschreven. Deze uitgave heb ik niet gezien, maar wel eenen lateren druk van 1640. De titel van dien druk is Treurspel van Piramus en Thisbe. Op den Reghel, Wie d'eygen Herten-lust te yverich betracht, Wert lichtelijck daer door in prijkelen gebracht. t' Amsterdam. Ghedruckt by Broer Jansz. woonende op de Nieuwe-zijds Achter-borgh-wal, 1640. De ‘Voor-reden tot den Leser’ luidt als volgt: ‘Alsoo de heuchlijcke Rijmkonste ende de vermakelijcke Poësye my, als willende aanporren, om de ledige uren in haer vermaec te besteden, heb ic my beneersticht om tot haerder oeffeninghe mijn Penne te ghebruycken, ende de cleyne Wiecxkens (die noch teer en swack zijn) mede (op mijn maniere) uyt te breyden. Onder ander is dit cleyn Treur-speelken, dat ic nu so dan te samen ghestelt hebbe, ende alhier den goetwilligen Leser presentere, met bedingh, dat hy mijne fouten door gunste wil excuseren, ende dit (hoe wel slecht) danckelijck ontfanghen. Dese Historie waer van alhier ghehandelt wort, vint ghy in verscheyden Boecken: onder and'ren hebbe ick de beschrijvinghe vanden Poët Ovidius Naso ghevolcht, staende int beginsel sijns vierden Boecx der Transformatien, ende is daeromme onnodich eenighe voor-beschrijvinghe hier van te stellen, te meer, ter wijlen dit cort, ende de Historye selfs wel in yeders Memorye is. Alleen eenighe dinghen isset dien ick nae mijn Fantasye hier by ghevoecht hebbe. Ick weet wel, beminde Leser, dat ick Momus niet en sal ontgaen, want die noch al leeft, ende altijt ghereet staet yeders werck te berispen, maer teghen desen wil ick gheen wapen aennemen, anders, als een discretelijck oordeel eens gunstdraghenden Lesers, den welcken ick dit mijn werck wil toe-eyghenen, en hem (niet een Heydens Helicon, maer) den Hemelschen Regeerder bevelen. Vale. C.P. Biens.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een ‘gunstdraghende Leser’ zal, hoe dankbaar ook dat hem dit werk is toegeeigend, moeilijk iets anders van dit treurspel kunnen zeggen, dan dat het als tooneelstuk hoogst gebrekkig is en als gedicht zeer laag bij den grond. Een overzicht van den inhoud volge hier. Eerste handelingh. a. Gesprek van Piramus met zijnen vriend Philido over de liefde. Piramus vertelt dat hij Thisbe bemintGa naar voetnoot1). b. Alleenspraak van Piramus. Hij vreest tegenwerking bij zijne ouders. Strijd tusschen zijne liefde als zoon en zijne liefde als minnaar. Doch de liefde voor Thisbe zegeviert (Piramus ‘binnen'’). c. Nescio treedt op, en vertelt den toehoorders dat dit is ‘een droevich werck’ en een ‘groot ongeluck’. Als hij Thisbe ziet naderen, ‘versteeckt hy hem aen een zy’. d. Thisbe, en spoedig daarna haar ‘gespeel’ Iuliana. Iuliana tracht Thisbe, die droevig gestemd is, afleiding te geven en haalt haar over om samen buiten de stad te gaan wandelen (beiden ‘binnen’), e. Weer treedt Nescio op, die dat wandelen buiten de stad afkeurt. Verhaal van wat zijn neef hem van allerlei vrijages had verteld. Als hij Piramus en Thisbe ziet naderen, ‘loopt hy aen d'een zy’. f. Gesprek van Piramus en Thisbe over hunne liefde. Daarop Thisbe ‘binnen’, g. Alleenspraak van Piramus. Piramus ‘binnen’. h. Nescio treedt weer op, en vertelt dat hij alles aan Thisbe's vader zal melden. Nescio ‘binnen’, i. Iuliana en Thisbe. Gesprek over de liefde. Piramus en Philido ‘vermeeren 't geselschap’. Weer een gesprek over den aard en de kracht der liefde. Tweede handelingh. a. Alleenspraak van Thisbe's vader. Al is er in dit leven veel verdriet, hij leeft gelukkig, omdat hij eene lieve dochter, Thisbe, heeft. b. Gesprek van Thisbe met haren vader. Zij bemint Piramus. De vader weigert zijne toestemming te geven tot een huwelijk, omdat Piramus niet ‘van Werelts | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
goeden ghenoeghsaem is voorsien’Ga naar voetnoot1). De vader ‘binnen’. c. Alleenspraak van Thisbe. Eerst eene klacht, dan het vaste besluit om toch Piramus' vrouw te worden. Thisbe ‘binnen’. d. Klacht van Piramus, terwijl de Echo telkens zijn laatste woord herhaalt. Piramus ‘binnen’. e. Klacht van Thisbe. f. Piramus en Thisbe. Thisbe's weifeling. Eindelijk kiest zij tusschen haren vader en Piramus. Vreugde van Piramus. Afspraak voor den volgenden nacht. Beiden ‘binnen’. g. Nescio ‘gewapent met een stock’ en Philido. Het blijkt dat Nescio Piramus een pak slaag wilde geven, eensdeels omdat dit Thisbe's vader genoegen zoude doen, andersdeels omdat hij zelf Thisbe bemint. Derde handelingh. a. Alleenspraak van Thisbe. Zij wacht buiten de stad op Piramus. b. ‘Een verthooningh, alwaer een Leeu brullende verschijnt, ende Thisbe dit siende, spreeckt: ‘Hee! wat's dat ick daer sie! ach waer sal ick nu vlieden.’ Thisbe ‘binnen’. ‘Vluchtende laetse den doeck vallen.’ c. Alleenspraak van Piramus. ‘Hy doorsteeckt hem.’ d. Alleenspraak van Thisbe, voor zij Piramus in den dood volgt. Onder de bronnen noemde Biens in zijne voorrede Ovidius. Het blijkt dat hij dezen overal volgde. De ‘verscheyden boecken’, ook in de voorrede vermeld, kunnen geweest zijn vertalingen van Ovidius en wellicht mede andere geschriften, waarin allerlei geschiedenissen uit de classieke werken werden verhaald. Nergens is in dit treurspel van Biens iets te vinden, dat wijst op bekendheid met de Historie van Pyramus ende Thisbe, door de Casteleyn bewerkt. Toch zijn in de uitgave van 1640 van Biens' treurspel (ik herhaal dat ik den druk van 1623 niet gezien heb) plaatjes (houtsneden), die alle ook te vinden zijn in de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitgave van 1612 van de Casteleyns Historie. En pasten sommige dier houtsneden, zooals ik reeds (bl. 14) heb opgemerkt, niet bij de Historie van de Casteleyn, nu passen zelfs eenige, die nog wel in de Casteleyns werk geschikt waren, niet bij Biens' treurspel, waar ze toch gevonden worden. Want de muur b.v., die de gelieven scheidt, bij Ovidius en de Casteleyn vermeld, en niet genoemd in Biens' eerste handelingh, wordt daar echter wel in de houtsnede gevonden, en de lezer van Biens' treurspel begrijpt van dat plaatje niets, tenzij hij het verhaal van Ovidius kent. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V.Eene eigenaardige bewerking der geschiedenis van Pyramus en Thisbe zoude men M. GramsbergensGa naar voetnoot1) Kluchtighe Tragoedie, of den Hartoog van Pierlepon kunnen noemen. Eigenaardig vooral om twee redenen: vooreerst daar het verhaal tot een kluchtspel is omgewerkt, vervolgens omdat hier van eene navolging van een der stukken van Shakespeare sprake is. Ieder, die Shakespeare's Midsummer-night's Dream heeft gelezen, heeft de drieërlei bestanddeelen van dit tooneelspel opgemerkt. Naast Theseus en Hippolyta, naast Oberon en Titania is hem de parodie van Ovidius' verhaal van Pyramus en Thisbe opgevallen. ‘Our play is - zegt Quince - the most lamentable comedy and most cruel death of Pyramus and ThisbeGa naar voetnoot2).’ Bottom laat er onmiddellijk op volgen: ‘A very good piece of work, I assure you, and a merry.’ Het is den dichter uitmuntend gelukt tooneelvoorstellingen als deze door ongeoefende acteurs bespottelijk te maken. Naast Puck zal bij menig lezer Bottom | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
the weaver in heugenis blijvenGa naar voetnoot1) met zijn: ‘Let me play Thisbe too,’ ‘Let me play the lion too,’ en ‘Where's Peasblossom?’ En als voor Theseus en Hippolyta het spel is opgevoerd, nadat men eerst den kostelijken proloog en de alleenspraak van den Muur heeft gehoord, dan moet men erkennen dat er veel waars lag in de woorden van Philostrate (V, 1): ‘A play there is, my lord, some ten words long;
Which is as brief as I have known a play;
But by ten words, my lord, it is too long,
Which makes it tedious: for in all the play
There is not one word apt, one player fitted.
And tragical, my noble lord, it is;
For Pyramus therein doth kill himself.
Which when I saw rehears'd, I must confess,
Made mine eyes water; but more merry tears
The passion of loud laughter never shed.’
Met een gedeelte nu van Shakespeare's Midsummer-night's Dream komt Gramsbergens Kluchtighe Tragoedie overeen. ‘Een boer - aldus geeft Jhr. Mr. J. de Witte van CittersGa naar voetnoot2) den inhoud weer - uit de Noordwijker Rederijkerskamer al rijmelende terugkeerende, wordt op straat te Leiden door eenige tooneelspelers beluisterd; zij spreken hem aan en hij toont lust om als medelid van hunne troep de planken te betreden. Zij veinzen dit aanbod aan te nemen, lichten hem voor vijfentwintig gulden op, die hij als zekerheid geven moet, en geven dan voor dat zij de proef van zijn talent willen nemen. Deze bestaat daarin dat zij hem als een hertog aankleeden, zich aanstellen of zij tot zijn gevolg behooren, en met hem den intrek in eene herberg nemen, ten einde te zien of hij een groot heer kan vertoonen. In de herberg spelen zij dan voor hem de kluchtige tragoedie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Piramus en Thisbe, en het stuk eindigt daarmede dat zij, terwijl de boer slaapt, zich wegpakken en hem daarlaten om het gelag te betalen.’ Aangaande die overeenkomst tusschen Shakespeare's Midsummer-night's Dream en Gramsbergens Kluchtighe Tragoedie, en aangaande de gissingen hoe Gramsbergen met Shakespeare's tooneelspel kan zijn bekend geworden, raadplege men den Algemeenen Korist- en Letterbode, 1855, bl. 42-44; Mr. H.E. Moltzer, Shakspere's Invloed op het Nederlandsch tooneel in de zeventiende eeuw, bl. 53-61; den Nederlandschen Spectator, 1874, bl. 220-223; Dr. Jonckbloets Gesch. der Ned. Lett., 3e uitg., III, 86. Terwijl hier de beschouwing dier overeenkomst en van de oorzaak daarvan achterwege kan blijven, dient alleen te worden geconstateerd dat van louter toevallige overeenkomst geen sprake kan zijn, dat integendeel veeleer van navolging moet worden gesproken. Daar nu geen enkele zaak bekend is, die kan doen vermoeden dat Shakespeare niet zelfGa naar voetnoot1) tot het denkbeeld is gekomen om het verhaal van Pyramus en Thisbe als interlude te bezigen, kunnen we hier gerust zeggen dat de bewerking dezer historie tot een kluchtspel oorspronkelijk in Engeland heeft plaats gevonden, en dat door Gramsbergen, die op de een of andere wijze met die bewerking bekend was, in navolging daarvan, soms met overneming en nawerking van gedeelten van 't Engelsche spel, zijne Kluchtighe Tragoedie of den Hartoog van Pierlepon is geschreven. M. Gramsbergens Kluchtighe Tragoedie viel in den smaak van het publiek dier dagen. Terecht zegt De Witte van Citters t.a.p.: ‘De parodie is plat, doch verre van ongeestig; de schrijver heeft met goed gevolg zijne beelden uit het Amsterdamsche gemeene leven ontleend.’ Wie een proefje van de taal wil hebben, die leze hetgeen Dr. J. van Vloten er in zijn | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nederlandsch Kluchtspel, 2e dr., II, 202-205, uit heeft medegedeeldGa naar voetnoot1). De Kluchtighe Tragoedie is het eerst gedrukt te Amsterdam in 1650 ‘by Tymon Houthaack, Voor Dirck Cornelisz. Houthaack, Boeckverkoper op de hoeck vande Nieuwe-zijds Kolck’. Volgens het titelblad is het stuk ‘vertoont op d' Amsterdamsche Schouburg, den 17 van Loumaand, 1650’. - Verder werd het stuk (zonder jaar van uitgave) gedrukt ‘t' Amsterdam, voor Dirck Uittenbroeck’. - Dan werd het in 1657 te Amsterdam door J.J. Bouman uitgegeven. - En eindelijk werd het in 1679 uitgegeven ‘t' Amsterdam, by Michiel de Groot, Boeck-verkooper, woonende tusschen de twee Haerlemmer-sluysen, inde Grooten Bybel’. Waren de drie vroegere uitgaven in kwarto, deze laatste is in klein-octavoGa naar voetnoot2). Als onjuist moet beschouwd worden de mededeeling van Joh. Hilman op bl. 267 van zijn Alphabetisch Overzicht der Tooneelstukken dat de eerste druk der Kluchtighe Tragoedie in 1648 in het licht is verschenen. De eerste druk is de boven vermelde van 1650. Ook het stuk zelf schijnt na 1648 te zijn geschreven, want de Waard zegt in de Tweede Uitkomst: ‘Ik weet niet wat ik zeggen zal, zoo slegt gaat het mit ons tappen Men hoopte het zou mit de Vree beteren, en 't gaat 'er juist mee slappen.’ In 1700 werd het stuk weer uitgegeven en wel onder den titel: Piramus en Thisbe of de bedrooge Hartog van Pierlepon, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boertige Tragedie. t' Amsterdam, By de Erfg. van J. Lescailje, op de Middeldam, op de hoek van de Vischmarkt. Deze druk kan genoemd worden eene omwerking der Kluchtighe Tragoedie van 1650, en volkomen juist is het dat men hier Gramsbergens naam op den titel heeft weggelaten. Men heeft hier enkele tooneelen verplaatst, soms het spel wat verkort, nu en dan ook uitdrukkingen veranderd. Ik kan niet inzien dat het geheel er beter door geworden is, en Gramsbergens stuk van 1650 had gerust onveranderd kunnen blijven. Deze uitgave van 1700 is in 1752 herdrukt (onveranderd) en uitgegeven ‘t' Amsteldam, by Izaak Duim, Boekverkooper op den Voorburgwal, op den hoek van de Stilsteeg’. Het zal bijna onnoodig zijn hier nog bij te voegen dat in al deze uitgaven der Kluchtighe Tragoedie niets wordt gevonden, dat herinnert aan de bewerkingen van M. de Casteleyn en C.P. Biens. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VI.M. Gramsbergens Kluchtighe Tragoedie viel dus in den smaak. Maar door sommigen - zoo gaat het altijd - werd dat tooneelspel niet geprezen. Onder dezen moeten wij Adriaan Bastiaensz. Leeuw noemen. A. Leeuw gaf in 1669Ga naar voetnoot1) uit: Klucht van Pyramus en Thisbe, ofte Boertig Treurspel. Het is, volgens den titel, ‘gespeelt op d' Amsterdamsche Schouwburg’. Vóór het stuk vindt men het navolgende bericht aan de Lachlievende Konstbeminners: ‘Zo ik my niet bedrieg, breng ik UE. hier stof om te lachen; want om te lachen is 'et, ongetwijffelt, in 't Hoogduits gemaakt, en om te lachen heb ik het overgezet, en alrede in het overzetten daar zelf menigmaal om gelachen, om dat 'et belachelik is, te weten, een Boertig Treur- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
spel: maar zo ik my in mijn meining bedrogen vinde, dat gy 'er niet om kunt, nochte wilt lachen, zo is 'et niet een boon waardt. - En schoon ik Hartoog Aalbrecht van Beyeren, Graaf van Hollandt, etc. met zijn Hofgezin, tot Toezienders in 'et zelve gestelt heb, om daar mede te lachen, zo zal echter, om hun lachen, deze stof niet gelden, zo gy bywylen met hem, of tusschen beiden, niet mede lacht. - Inmiddels mogt my iemant zeggen, gy nodigt onze lachlust op dit belachelik werk, en my dunkt dat gy zelf belachelik zijt, om dat gy ons een stof te voorschijn brengt, die voortaan, zo nu en dan, al by de twintig jaren, in M. Gramsbergens Kluchtige Tragedie, of den Hartoog van Pierlepon, op onzen Schouwburg, is vertoont. - Maar om daar een weinig van te spreken, het vertonen van dat werk heeft my oorzaak gegeven, dat ik deze Klucht by der. handt heb genomen; want ik zeg recht uit, dat de stof van Pyramus en Thisbe, in gemelde M. Gramsbergens werk, niet te pas komt, om dat de Speelders hen zelven in onordentlike moeiten steken, daar zy geen geneugte noch voordeel van kunnen hebben, 't geen beide 't oogwit is waar zy quansuis na doelen: want het kan hen lieden geen vermaak geven malkanderen te zien spelen, nademaal zy Comedianten zijn, en men kan in het werk niet zien dat zy 'er eens een dronk wijn of bier van hebben, dewijl zy hen zelven geen tijdt geven, om den boer Mieuwes Teeuwesz, die zy voor hebben te foppen, een lustig gelach aan te zetten. - En om weder tot onze stof te komen, het blijkt klaar, dat onze botte, plompe en eenvoudige Redenrijkers in dat stuk vry gaauwer zijn; want hoe slecht en belachelic dat zy ten Hoof hunne kunst vertoonen, en hoe veel Varkens (of misslagen) dat zy maken, zy maken 't echter met hun kreupel verstandt zodanig, dat zy, ten aanzien van dien tijdt, een brave somme drinkgeldt krygen, hun wit bekomen, en alzo prijsselik de Papegay schieten. - UE. bescheidenheit, Lachlievende Konstbeminners, gelieve dit Boertig Werk dan zo voor lief aan te nemen, tot dat ik genegentheit en gelegentheit hebbe, UE. iets aardiger en waardiger toe te brengen. Ondertusschen blyve ik UE. zeer ootmoedige, vrywillige en toegenegene dienaar A. Leeuw. - Den 3. Juny, 1669.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In dit bericht aan de ‘Lachlievende Konstbeminners’ geeft Adriaan Leeuw eene minder juiste voorstelling van de waarde van M. Gramsbergens Kluchtighe Tragoedie. Ze kunnen er geen voordeel van hebben, zegt hij. Maar die vijfentwintig gulden dan, die Mieuwes heeft gegeven ‘tot zekerheid datje van de Companie bent’. Ze hebben er geen geneugte van, luidt het verder. Maar ze vinden dat dat lid van de ‘Noortwijker Kamer’ ‘een recht kolfje na ons hand’ is, en amuseeren zich met hun avontuur in de herberg te Leiden. De ‘Sevende Uitkomst’ schijnt door A. Leeuw niet begrepen te zijn. Deze Klucht van Pyramus en Thisbe is, zooals in 't voorbericht ook te lezen stond, ‘in 't Hoogduits gemaakt,’ en door A.B. Leeuw ‘overgezet’. Wie de geschiedenis der stukken van Shakespeare en het bekend worden er van in Duitschland kent zal terstond aan Gryphius' Peter Squenz denken. Daar voeren eenige dorpsrederijkers de kluchtige historie van Pyramus en Thisbe voor Koning Theodoras op, die ‘den nunmehr vergangenen Reichs-Tag glücklich geendet, auch anwesende Abgesandten mit guter Vergnügung abgefertiget’ heeft. In de Klucht van A. Leeuw wordt dezelfde historie gespeeld voor Hartoog Aalbrecht van Beyeren, Graaf van Hollandt enz. Bij vergelijkingGa naar voetnoot1) van beide stukken blijkt dat werkelijk de Klucht van A. Leeuw eene vertaling is van Gryphius' Peter Squenz. De Vertaler heeft alleen ‘Der Dritte Auffzug’ van Gryphius' Peter Squenz bewerkt, en door eenige wijzigingen in het begin daarvan gemaakt dat het voorgaande bij Gryphius door hem kon worden weggelaten. Daardoor is de vertaling, alhoewel de eenheid bewaard is, korter geworden, en is menig tooneeltje vol leven verdwenen. Zoo mist men hier dan ook o.a. de lijst der stukken, die door het gezelschap van Peter Squenz kunnen gespeeld worden, en het geestige gesprek, dat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar aanleiding van die lijst tusschen Peter en den koning wordt gevoerdGa naar voetnoot1). Slaafs vertalen deed A. Leeuw niet. Wat hem in zijn origineel niet beviel wijzigde hij; de namen der personen, die in de Klucht optreden, zijn andere dan Gryphius gebruikte. Vrij vertalen mocht hij tot zekere hoogte, want het was er toch op berekend om dien schoolmeester en zijne dorpsgenooten allerlei dwaasheden te laten vertellen. Maar vrij vertalen is niet hetzelfde als iets anders geven dan het origineele stuk heeft, omdat men 't oorspronkelijke niet begrijpt. Soms moet men bij het vergelijken twijfelen aan des Vertalers kennis van 't Hoogduitsch. Gryphius schrijft (S. 21): ‘Ein kühner Degen heist Piramus.’
Adriaan Leeuw vertelt ons: ‘Dan zal Pyramus aan komen vegen
Met een zeer langen wakkeren degen.’
Naast Gryphius' woorden (S. 21): ‘Piramus verspricht ihr zu helfen
Sagt, sie solte nicht so gelffen,’
staat A.B. Leeuws bewerking: ‘Pyramus belooft haar te helpen,
Zy zou haar in geen kommer stelpen.’
Ook hier zal men, al moge men met Meester Jochem zeggen (in Langendijks Don Quichot): ‘'t Komt zo in 't rijm te pas,’ zich afvragen: Heeft A. Leeuw begrepen wat gelffenGa naar voetnoot2) is? Als Gryphius (S. 24) żegt: ‘Gleich wie die Küh-Blum auff dem Acker
Verwelckt, die früh gestanden wacker
So trucknet aus der Liebesschmertz
Der Menschen ihr gar junges Hertz,’
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan is trucknen natuurlijk trocknenGa naar voetnoot1) en niet drücken; en bij Gryphius volgt er onmiddelijk op: ‘O Wasser! O Wasser!’ A. Leeuw vertaalt: ‘Gelijk als de Paardebloem vergaat,
Die al zeer vroeg op 't Veldt schoon staat,
Zo drukt ook meê de Minnesmert
Der menschen al te jeugdig Hert.
O water! water!’
Op meer plaatsen nogGa naar voetnoot2) vraagt men zich af of men hier moet denken aan opzettelijke wijziging of aan het minder goed verstaan van het origineel. Soms is bepaald aan het laatste te denkenGa naar voetnoot3). Opmerkelijk is de vertaling der volgende regels van Gryphius (S. 21): ‘Hilff Gott das sind treffliche Vers.
Nach Art der alten PritschmeisterGa naar voetnoot4) Reymen.’
Daarvoor vindt men bij A. Leeuw: ‘Bylo! dat zijn treffelike Vaarzen. Doch reeds genoeg over de vertaling. Indien men nu Shakespeare's Midsummer-night's Dream vergelijkt eerst met A. Leeuws Klucht, om daarna de Klucht nog weer tegelijk met Gramsber- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gens Tragoedie te lezen, dan blijkt dat er ‘groote overeenkomstGa naar voetnoot1)’ is tusschen Adriaan Leeuws Klucht en Shakespeare, dus tusschen de hier besproken stukken van Gryphius en Shakespeare. Hoe Gryphius, die in zijn stuk eene toen zeer bekende klucht van Dr. Daniel Schwenter schijntGa naar voetnoot2) gevolgd te hebben, hier tot navolging van Shakespeare is gekomen, is nog geenszins duidelijk. Zeker is het dat Gryphius de Engelsche taal verstond. Dat de klucht van Schwenter niet bewaard gebleven is maakt dat men hier wel steeds verschillende meer of minder waarschijnlijke gissingen naast elkander zal behouden. Men kan daarover o.a. vergelijken: Jahrbuch der deutschen Shakespeare-Gesellschaft, V, 359; Genée, Geschichte der Shakespeare'schen Dramen in Deutschland, S. 52, 174-179; den Nederlandschen Spectator, 1874, bl. 221; en F. Th. Richter in Ersch und Grubers Allgemeine Encyklopädie, Erste Section, Band 95, S. 389. Zeker is het dat A.B. Leeuw slechts heeft vertaald wat Gryphius hem aanbood. Boven meldde ik (bl. 24, noot 1) dat de eerste druk van Peter Squenz van 1657 was. Toch is het bekend dat het stuk eerder vervaardigd is. In het Voorbericht (zie noot 2) wordt gezegd dat het door Gryphius ‘gantz in Vergessen gestellet [war], als selbter mit wichtigern Sachen bemühet’. Zouden deze woorden niet aanwijzen dat de tijd der vervaardiging ligt vóór het begin van zijn verblijf te Glogau, dus in 't algemeen vóór 1649 of 1650? F.Th. Richter heeft gezegd (t.a.p. S. 389): ‘Die Zeit der Bearbeitung läszt sich nicht bestimmen;’ dat is waar, maar in de woorden van het Voorbericht heeft men naar mijne meening toch eenige aanwijzing van den tijdGa naar voetnoot3). Daar Gryphius' Peter Squenz eerst in 1657 is uitgegeven, kan van invloed van Gryphius op Gramsbergen geen sprake zijn. En bij onderzoek is mij gebleken dat in Gryphius' stuk niets is | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te vinden wat aan invloed van Gramsbergen op Gryphius zoude doen denken (aangenomen dan, wat geenszins bewezen is, dat Gryphius' stuk na 1650 is geschreven). Er is groot verschil tusschen beide stukken, èn wat het geheelGa naar voetnoot1), èn wat de bizonderheden betreft. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VII.In het tweede deel van J. Pluimers Gedichten, dat in 1723 te Leiden ‘by De Janssoons vander Aa’ verscheenGa naar voetnoot2), wordt gevonden een Treurspel Piramus en Thisbe. De inhoud is als volgt: Amestris, koningin van Babylonië, heeft na den dood van haren echtgenoot als vorstin geregeerd, heelt duizend volkeren overwonnen, en toch ‘strekt haar de Scepter-staf niet als tot verdriet’. Want haar zoon, Belus, wordt ouder, en het volk, dat in hem den toekomstigen vorst ziet, viert hem. Het dankbare volk heeft Amestris een standbeeld opgericht om hare heldendaden en de verfraaiing van Babylon. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar thans ziet zij met argwaan en afgunst den toenemenden invloed haars zoons, en vreest dat ‘het morrende gemeen’ dezen op den troon zal stellen. Doch er is meer dat haar onrustig en gejaagd maakt. Zij bemint, zooals ze aan hare vertrouwde, Barsine, mededeelt, Piramus, den zoon van Arsaces. Die liefde blijft aan het Hof niet onopgemerkt. Haar zoon merkt, even als Arsaces, uit haren blos en hare blikken wien zij hare liefde schenkt. Piramus alleen ziet er niets van; hij denkt slechts aan zijne geliefde Thisbe. Thisbe is de dochter van Narbal, die met den hoveling en ‘legervoogd’ Arsaces, Piramus' vader, vroeger in groote vijandschap leefde, en door diens toedoen in ballingschap is gezonden, en in den vreemde is gestorven. Arsaces is tegen een huwelijk van Thisbe en Piramus, vooreerst, zooals hij aan zijn vertrouwde, Likas, mededeelt, omdat hij niet wil dat zijn eenig kind met de dochter zijns vijands trouwt, en dan mede omdat hij hoopt dat Piramus de echtgenoot der Koningin en daardoor Koning zal worden. Aan Amestris, die met hem spreekt over Belus en hare vrees voor eenen opstand, raadt Arsaces dat zij een tweede huwelijk aanga met iemand, ‘die Belus uwe zoon zyn hoogmoet dempen kan en weeren van de troon’. Op hare vraag wie die man moet zijn, antwoordt hij dat daarover haar hart moet beslissen. Verder verklaart ze, hoewel ze eerst anders gezind scheen, zich thans sterk tegen een huwelijk van Piramus en Thisbe. Piramus, wien ze dit zegt, wil niet afzien van zijne liefde voor Thisbe. Thans wil de Koningin zich op Thisbe wreken, en verklaart aan Arsaces dat ze zijnen zoon de kroon wil geven. Belus deelt Thisbe mede dat de Koningin verliefd is en hem aldus de kroon wil ontrooven. Hij heeft echter vele vrienden en veel invloed in 't leger, en zoude zich nog sterker gevoelen, indien Thisbe hem hare liefde wou schenken. Zij weigert, waarop Belus, schoon hij haar bemint, belooft dat Piramus haar echtgenoot zal worden. Piramus spreekt met Thisbe, die hem met de plannen der Koningin bekend maakt. Als Piramus van een huwelijk met de Koningin niets wil weten, dreigt Arsaces hem dat hij hem ‘door de wonden en 't bloed van Narbal zal doen beven’. Piramus geeft in schijn toe. Thans dient, zegt Arsaces tot Likas, Belus gedood | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te worden. Arsaces overlegt met de Koningin dat hij des nachts in het geheim krijgslieden in de stad zal brengen en Belus zal gevangennemen, met behulp van den Hoofdman van Belus' Lijfwacht, Hirkus, dien hij tot zijne partij meent te hebben overgehaald. Belus eischt van Amestris dat aan Arsaces het bevel over 't leger wordt ontnomen en hij (Belus) als opperbevelhebber wordt aangesteld. Amestris weigert. Twist tusschen Belus en Amestris. Belus wil met behulp van zijne lijfwacht en het leger de plannen van Amestris verhinderen. Thisbe vraagt Belus of Piramus haar verlaten heeft. Belus vertelt haar de plannen der Koningin, die hij kent door Hirkus, die geveinsd heeft tot de partij van Arsaces te behooren. Thisbe wil, ondanks de duidelijkste bewijzen, niet gelooven dat Piramus schuldig is. Strijd in Babylon. Belus overwint, en neemt Piramus gevangen. Thisbe weet zich toegang tot de gevangenis te verschaffen, en verneemt van Piramus dat zijne liefde voor haar nooit uit zijn hart geweken is. Belus wil aan Piramus de vrijheid schenken, als Thisbe met hem (Belus) wil huwen. Jammerklachten van Thisbe. Zij wil sterven. Daar nadert Piramus, door Likas uit de gevangenis bevrijd. Hij wil wegens al de gevaren, die hem bedreigen, vluchten, en weet Thisbe over te halen om mee te gaan naar 't woud, ‘bij Ninus' graf’. Belus blijft overwinnaar in den strijd, en verklaart aan zijne moeder dat hij voortaan Koning zal zijn. Als Belus Piramus uit de gevangenis laat halen, blijkt dat deze met Thisbe ontvlucht is. Men brengt Arsaces als gevangene in Babylon. Deze verhaalt hoe zijn zoon Piramus zich gedood heeft, toen hij den bebloeden sluier van Thisbe en de voetstappen van eenen leeuw gezien had, en hoe Thisbe, na hem (Arsaces) verteld te hebben dat zij voor den leeuw gevlucht was, bij het zien van Piramus' lijk ook zich zelve heeft doorstoken. De Koningin wil ook zich zelve dooden, doch daarin wordt zij door Hirkus en Belus verhinderd. Tot slot jammerklachten van Arsaces. Eene zoo uitvoerige mededeeling van den inhoud was hier noodig om aan te toonen dat Pluimers Treurspel geene groote verdiensten heeft. Al kan men niet ontkennen dat de liefde van Piramus voor Thisbe, die van Belus voor Thisbe en die van Amestris voor Piramus geenszins slecht uitgevonden zijn met het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oog op de verwikkeling in het stuk, toch is de uitwerking zeer gebrekkig. Eenheid, karakters, karaktervastheid, alles ontbreekt. De taal is overdreven deftig en gemaakt, en soms is om dien statigen toon te verkrijgen de gedachte zoo verwrongen dat men twee- tot driemaal moet lezen om den zin te begrijpen. Zonderling is het verhaal van Pyramus en Thisbe hier gebruikt. Het is duidelijk dat men even goed twee andere namen had kunnen nemen, en dat die gelieven zich even goed elders dan juist bij Ninus' graf hadden kunnen dooden. Toch schijnt PluimerGa naar voetnoot1) er prijs op te hebben gesteld dat het verhaal van Ovidius, hoe wonderlijk hier ook in eenen strijd om de macht in Babylon betrokken, in zijn geheel den hoorder bekend wordt. Immers als Thisbe ergens met Ismene, hare vertrouwde, spreekt, krijgt men ook de geschiedenis van den muur met al den aankleve van dien te hooren. Als proeve van de taal moge dat verhaal hier volgen (bl. 255 vg.): ‘En, myn Ismene, zoo 't U nog te vooren staet,
Ons Lusthof nevens dat van Piramus gelegen,
Verhinderde evenwel die vreugt: want alle wegen
Van heimelyk gesprek belette een dikke muur:
Maer onze zelfde min verzoete weêr dat zuur,
En wees ons onverwacht, om onze hoop te vleien,
In spyt van al het geen ons zocht van een te scheien,
Aen 't einde van de muur een heimelyke spleet:
Ik zag die eerst, en deed myn Piramus de weet.
Die kleene toegang scheen zich naer ons leed te voegen,
En was vertrouweling van al ons ongenoegen:
Daer was het, dat hy my vernoegt, zyn min en smert
Te kennen gaf, en al 't verborgen van zyn hert.
Maer ach! wel hondertmael was onze min verlegen,
Dat eens een Vader, ons, langs die gestole wegen
Elkander sprekende, onvoorziens betrappen zouw.
Daer telde hy my op de dagen van zyn rouw:
En ik hem weêr 't getal van al myn ongelukken.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoo zoet en bitter liet de min zyn vrucht ons plukken.
Ontstelde ons eenig leet, daer klaegden we onzen nood.
En menigmael was ons misnoegen wel zoo groot
Dat wy ons hart niet als door tranen konden uitten;
Maer een aenvallig woort kon al zyn tranen stuiten,
En hy verdroogde, door zyn zuchten, weêr een deel
Van myne. Wat geklag, wat morring, en hoe veel
Onnutte wenschen dichte ons brein! als we, ongeduldig
In ons verdriet, de muur en Goden zelve, als schuldig,
Ons leet verweten. Maer wanneer dat droevige uur
Van scheiden naekte, dan ontstak een feller vuur
Ons beider harten nog met meêr genegentheden;
En duizent tedere beloften, duizent eeden,
Versterkten dan op nieu onze onderlinge trouw.’
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VIII.Mone vermeldt in het Uebersicht der niederländischen Volks-Literatur ällerer Zeit, S. 229 een ‘Treurlied van Piramus en Tisbe’, dat uit 13 achtregelige Strophen bestaat. Hij noemt het treurlied ‘eine Elegie, die zu einer Romanze zu gehören scheint’. Volgens Mone komt het lied zoowel in de Antwerpener Liedersammlung als in de Genter Sammlung voor. Over die Sammlungen is aldaar S. 190 vg. het noodige gezegd. Dr. G.D.J. Schotel heeft in zijne Vaderlandsche Volksboeken, II, 121 Mone's bericht overgenomen, maar verkeerd overgenomen. Hij zegt dat de ‘sproke’ van Pyramus en Thisbe ‘meermalen in dichtmaat is gebragt, o.a. vindt men in het Antwerpsch Liedeboek een Treurlied van Pyramus en Thisbe’. Maar Antwerpsch Liedeboek is iets geheel anders dan Antwerpener Liedersammlung! Bij Antwerpsch Liedeboek zoude men, juist om dat boek, nooit aan de Antwerpener Liedersammlung denken. Veeleer aan het Antwerpener Liederbuch vom Jahre 1544, dat Hoffmann von Fallersleben in 1855 als elfde deel der Horae Belgicae heeft | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitgegeven. In dat Antwerpener Liederbuch komt het Treurlied niet voorGa naar voetnoot1). Men vindt het lied in eene verzameling Volksliederen, die in het bezit is van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, en in den Catalogus, I, 309 vermeldGa naar voetnoot2) wordt. Het is mogelijk dat het ook nog elders voorkomt, doch in elk geval wordt het niet dikwijls aangetroffen. Daarom vinde het hier eene plaats.
Het droevig Beklag, van den Herder Piramus, die door liefde om zyn Herderin Thisbe, zich selven doorsteken heeft, en hoe dat de Herderin hem dood vindende leggen, haar met zijn eygen dege ook het leven benam. Op de Voys: Van 't Tortelduyfje.
O Hemel hoort mijn klagt eer ik moet sterve
Al om een schoon Godin die ik moet derve
Ik soek haer over al, Wie of mijn trooste sal
In mijne droeve sucht, En groote ongenugt.
Den Boom daar ikze vont vol van genugte
Die brocht ons voort de angenaamste vrugte,
De tackjens sagh men staen, Met Roosjes zwaar belaen,
En daar wy in het groen, Ons Schaepjes gingen voen.
Sy is by een Fonteyn mijn gaan ontloopen
Soo dat voor mijn eijlaes niet staet te hoopen
Als kermen en verdriet, Maar zy en hoort mijn niet,
En lacht om mijn gevley, Hoe dat ik klaegh of schrey.
Wel waerom of ick zucht en droevig klage,
't Schijnt datze in mijn heeft niet veel behage;
Ik en geloof niet meer, De Jonge Dochters teer;
WantGa naar voetnoot3) zijn van binnen niet Als menze buyten ziet.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met mijnen degen dan wil ick mijn doorsteken
En sal die smert met mijn eyge doodt wreken,
Adieu dan wreede Maeght, Die een ander behaegt;
Ik sterf om u de dood Om dat ghy mijn verstoot.
En soo heeft Pyramus zijn lijf verslonden,
Sijn doode Lichaem heeft zijn Lief gevonden,
Al by een schoone boom, Daer zy docht wellekoom,
Te zijn al by haer Lief, Maer ley daer kout en stijf.
Thisbe.
O Dagh o blijden Dagh, Ick heb gevonden,
Mijn Lief daer ick door Trou aen ben verbonden,
Mijn Herder Piramis Sie ik daar slape is,
En rust wat op zijn hand, Al aen de waterkant.
Ick wil hem niet verstooren in zijn slapen,
Hy is vermoeyt en gaet om rust te rapen,
Slaept Herder slaept gerust Tot dat ghy uwen lust,
Sult hebben doorgebracht, Al waert den heele nacht.
Ick wil terwijl mijn Schaepjes noch gaen weyde,
Maer wacker make eer ick van hem scheyde;
O Hemel! 't dient beschreyt, Mijn dunkt dat hy dood leyd,
Al by die schoonen boom, Daer 't bloed leyd als een stroom.
Cupydo gy hebt zijn hert en ziel bedorven,
Alleen door Minnebrand is hy gestorven;
Daer leyd zijn edel bloed, gestort onder de voet
Ick beef, ik schrick en schroom, Als ik genaak den Boom.
O Boom o schoonder Boom vol van ghenuchtten,
Geen wonder dat ghy draeght soo schoone vruchten;
Ghy die besproeyt nu is, Met bloed van Piramis,
Ontfanght ook door de Min, 't Bloed van zijn Herderin.
'k Wil met zijn degen mijn nu ook doorsteke
Ik wil zijn dood nu met de mijne wreecke,
En schryven op ons Graf, Met groote Letters af,
Herder en Herderin, Gestorven door de Min.
Spiegelt u Jonkmans en Dochters te gare
Stelt geen tijd uyt om met u Lief te paren,
Hebt ghy malkaer bemint, Soo Trouw dan ook ghezwint;
Want door lang wagten snoot Raakt meenig aan zijn doodt.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Moeielijk zal het zijn den tijd der vervaardiging van dit treurlied of deze klachtGa naar voetnoot1) te bepalen. Waarschijnlijk is het in de XVIIe eeuw ontstaan. Het lied is gewis in de XVIIe en XVIIIe eeuw algemeen bekend geweest. In het tweede deel van Apollo's Kermis-Gift, in 1743 in den Haag bij Jan van den Bergh uitgegevenGa naar voetnoot2), wordt op bl. 141 een gedicht Aan de Zon gevonden met de Stem: Van den Herder Piramus. In den omstreeks dienzelfden tijd verschenen bundel Apollo's St Nicolaas- Gift (Leiden, Johannes van Kerckhem) vindt men drie verzen, die de aanwijzing hebben der ‘Stem: Van de Herder Piramis’Ga naar voetnoot3). Het derde dier verzen, Vrijsters Minne-Klagt over 't afsterven van haar Minnaar, is hetzelfde gedicht - doch hier en daar met vrij wat veranderingen - als het tweede gedeelte van Het droevig Beklag. Alleen ontbreekt daar de laatste strophe. Als men nu overweegt dat Piramus' klacht in 6 strophen wordt medegedeeld, waaraan dus eene klacht van Thisbe ook in 6 strophen juist zoude aansluiten (beter dan eene in 7 strophen), en als men verder bedenkt dat het laatste couplet van Het droevig Beklag weinig bij 't geheele stuk past, dan mag men gewis die laatste strophe wel voor een later bijvoegsel van moraliseerenden aard houden.
Uit al deze bewerkingen der geschiedenis van Pyramus en ThisbeGa naar voetnoot4) blijkt dat Ovidius' verhaal van ‘de allezins onderhoudende en gracelijke sage van Pyramus en Thisbe’Ga naar voetnoot5) geenszins ‘in Dietse onghemaket’ gebleven is. |
|