Silvander (Jan Baptista Wellekens) 1658-1726
(1957)–R. Pennink– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 213]
| |
BijlagenI
| |
[pagina 214]
| |
In de vroege lente zingt Wellekens zijn bruiloftszang: Toen d'eerste bot en knop borst uit de lindebomen,
Toen 't luchtig zwaluwtje (voorbô der lieve Lent)
Aan 't oude nest gewent,
Al schatrent was met vreugt in onze schuur gekomen,
Eer 't daglicht negenwerf na Sprokkel was volendt,
Heb ik myn vliere fluit van 't riete dak genomen,
En zong, dit Bruiloftfeest ter eere, in d'open lucht.Ga naar voetnoot1.
Nog enkele voorbeelden: Aldus verheugt de zon de halfbevroze plant,
Slagregen het verzengde lant,
Een zoele zachte lucht de rype korenairen.Ga naar voetnoot2.
Wij hoorden meer als eens het zuchten van de halmen:
Het momplen van den wint en vliet:
Wie weet wat hunne taal bediet?Ga naar voetnoot3.
Daar komt de visschersvloot, al zachtjes, strandwaart draaien,
En nadert door de vloed en barning zonder angst.Ga naar voetnoot4.
Gy vint haar op het strant haar witte voetjes wassen,
In Doris klare plassen.
De ryzige Els kon niet by haar gestalte halen.
Haar keeltje sloeg de maat voor al de nachtegalen.
De wint, de snelle stroom
Was by haar luchte gang en snelle voetjes loom.Ga naar voetnoot5.
Hoe pronkt gansch Nederlant in zyde en armozyn,
En zuiver Indischdoek, zo hagelwit en fyn
Als oit Minervas vondt liet van de schietspoel glyen;
Of vrolyk, als een beemt, bezaait aan alle zyen
Met bloem en lover, schoon en aangenaam voor 't oog,
Zo gloet en kleur behaagt in Iris kleet of boog.Ga naar voetnoot6.
Gy nutte Vinderes van 't vlasgebruik en twynen,
Van zyde, en zachte wol, daar gout- en zilverdraat,
Gelyk een regenboog, doorflikkert, tot sieraat.Ga naar voetnoot7.
Een zilveren bruidegom is importeur van hennep: De taaie Hennep, deed, voorzeker, elk erbermen,
(My dunkt, ik hoorze kermen)
Daar zy het vaderland ontwaaid,
Op vreemden grond, zo wreed, de keel wert toegedraait.Ga naar voetnoot8.
| |
[pagina 215]
| |
De winter is voorbij: Boötes deinst en zwicht.
De gure en noortsche buien
Verstuiven voor de luwte en luchtjes uit het zuien.Ga naar voetnoot1.
Lentemaand is heel pril: Zyt welkom, lieve Lent: het perzikboompje bloeit;
De boomgaart en de hagen
Beginnen knop te dragen.Ga naar voetnoot2.
Anders is Grasmaand: 't Is bruiloft, riep de Lent, voor menschen en voor goden:
'k Wil al wat rept en roert op 't vrolyk feesttydt noden.
Nau sprak zy 't laatste woort,
Of Zefyrus, zo lang op hare jeugt bekoort,
Bleef op haar rozewangen,
Gelyk, een bie op 't blos en blank der bloempjes, hangen.
Fluks blies de zachte lucht, uit den bedauden mont,
Violen, hyacint en krokus op den gront.Ga naar voetnoot3.
Onstuimiger is het rhythme van de onstuimig bloeiende Mei: Maar gene Lentemaant zo vol bevalligheden,
Dan gy, ô troetelkint! ô vreugt! ô jeugt van 't jaar!
Met bloeisem in uw mont, met bloemen in uw hair.Ga naar voetnoot4.
Er valt een bui in de zomer: Gelyk een volle vlaag, van versche zomerregen,
't Gewas en bloeient graan gedydt tot milden zegen,
En wekt een lantgejuich op d'akker en in 't veltGa naar voetnoot5.
Kalff citeerde reeds: Hoe riekt die vliere en doornehaag,
Bevochtigt door de zomervlaag!Ga naar voetnoot6.
Zomerweelde in: De boomgaard is vol knop, daar purpere morellen
En karmozyne kers, van uur tot uur, vast zwellen.
De bloozende aardbai spreid door 't groen een edlen geur.Ga naar voetnoot7.
Bij de Schelde: Daar bloeit de geele hop; en 't vlas schynt blaauwe baaren,
Gedreeven door den wind.Ga naar voetnoot8.
| |
[pagina 216]
| |
en bij een graanveld: De wintjes dertlen in en uyt langs 't goutgeel koren.Ga naar voetnoot1.
Zomer in een zandstreek: Wanneer de boekweitbloem verspreit haar honiggeuren,
En rogge halmen 't hooft, bevrucht ten hemel beuren.Ga naar voetnoot2.
Het najaar heeft verschillende aspecten: Gedenk de gure Herfst zal op zyn tydt verschynen,
Wanneer de vreugt des velts allengsjes zal verdwynen;
Terwyl het vege fruit van zyne takken stort.Ga naar voetnoot3.
Terwyl de rype Herfst, met volle en ryke schuren,
Den Winter kan verduren.Ga naar voetnoot4.
Maar ook: De koele Herfst komt als een zoele Lente nadren.
De jonge roos luikt op. De mirt schiet nieuwe bladren.Ga naar voetnoot5.
Meer gestyleerd: De bloemtyd is voorby. Het boschloof word reets vaal.
Nu perstmen zoeten most. Apol gaat door de Schaal,
Die nacht en dag, alom, heeft even lang gewoogen.Ga naar voetnoot6.
En ‘s winters: 't Is alles stom in 't wout:
't Geboomte vogelloos, en d'Echo zelf verkout.Ga naar voetnoot7.
De tyd geeft nu geen roozen;
De grond is hard als steen, de hemel schynt bevroozen,
De zon schier uitgeteert.Ga naar voetnoot8
Ook: Het vee loeit in den stal, gestrekt op 't warme strooi,
By winterkost en hooi.
't Gevogelte is verscholen.
De jeugt krimpt aan de haart, rontom de heete kolenGa naar voetnoot9.
Winterfeest voor welgesteld Amsterdam: Wie roemt het zomerweêr?
De Winter is een heer:
Hy leeft en tiert van 't geen de vruchtbre maanden dragen.
Dit stemmen nevens my de Here- en Keizersgracht,
Daar ryst de vreugt in top, daar ziet men weelde en pracht,
Het ys hoort meer geschater
Als in de zomer het water.
Wie is er die nu naar zyn Hoeve of Boomgaart tracht?
| |
[pagina 217]
| |
Dus ziet gy, Fillis, in den winter, tuwer eeren,
De luchtige yssleê vloot voor uwe deur laveren.
't Is nooit voorheen geschiet
't Geen nu de Loumaant ziet
Op dat uw Feesttydt geen gedachtnis zou ontberen.
Maar naulyx sluit de stal het afgematte paart,
Dan is 't gezelschap zoet by 't gloeien van den haart,
By snaren en by kelen,
By danssen en by spelen:Ga naar voetnoot1.
Er zijn avond- en morgenimpressies: De kloeke nachtegaal schynt nog niet afgemat:
Hy zingt noch zonder treuren,
(Mogt my dat ook gebeuren)
En 't licht der volle maan dringt door de telgen heên.Ga naar voetnoot2.
... de stroomvloet schynt nu zachter voort te gaan.
De winden en de baren
Zyn immer aan 't bedaren.
De stromen leggen vlak. Het water is bemaalt
Door 't flikkrent gout der Zon, die naar de kimmen daalt.Ga naar voetnoot3.
Waar heen Silvander? Het begint nu eerst te dagen:
De morgendauw druipt nog langs takken, struik en haagen;
Het nuchtre vee zet noch geen mond aan 't versche kruid.Ga naar voetnoot4.
Gelyk de dageraat allengsjes aan komt stryken,
Waar voor de nevels wyken,
Terwyl de morgenzon volgt met haar glans en vuur,
En schildert wit en root met gout op schoon azuur.Ga naar voetnoot5.
Over liefde en huwelijk: 't Gedult (der mannen roem) smaakt honig zelf uit roet,
Verdraagt, als 't wezen moet, een berg van tegenspoet;
En wort altydt geroemt by dagen en by nachten.
Het is een huisdeugt: doch toont elders hare krachten:
Zy ziet na 't eerste groen de blos, dan vruchten staan;
De scherpe seisen door de rype gerven slaan,
De zon en volle maan, by beurten, gaan en keren;
Een deugt van 't hoogste nut, die niemant kan ontberen:
Want of men 't zegt of zwygt, al maakt men geen gedruis,
Godt zent, nu hier, dan daar, aan hoog en laag zyn kruis.
De Liefde, teêr en zoet,
Hoe zeer, hoe diep bedekt, toont glinsters van haar gloet!
Zo brengt getrouwe Min ook duizent vruchten voort,
Daar elk meêr als de geur van 't nieu gebloemt bekoort.
| |
[pagina 218]
| |
Zy stut de wankelheden,
Bestiert vernuft en zeden,
Queekt rozen voor den tydt
Daar ernst en wakkerheit zyn aan de Trou gewydt
Doch zelden zich de Liefde aan plaats of tydt verbint:
't Is alles aangenaam waar zich 't beminde vint.
Dan is het altoos Lent, dan bloeien altydt rozen,
Al is de lucht bevrozen.
Een nare wildernis
Verstrekt een Paradys daar goet behagen is.
een zuivre ziel bemint
Iets, tgeen zy onbesmet en rein van harten vint.
Uit de Dichtl. Uitsp. ed.c. p. 178: Een eendragt als 't muzyk van liefde en van beminnen;
Daar stemmen hart en ziel te zaamen, geest en zinnen.
Wederom uit de Bruiloftdichten: Een moedig minnaar blaakt niet door 't gemene vuur.
Een fiere en wyze maagt, verkoopt haar liefde duur.
Zo wort het zaat een plant, de planten worden bomen.
Het druppen maakt een beek, de beken vliên tot stromen.
Een kleine vonk verwekt, allengs, een hevig vuur.
Een schone en heldre morgenstont;
De lent met bloeisem in den mont;
Verstant en matigheit by jeugt en frissche jaren,
Beloven dat de tydt iets schoons zal openbaren.
De zinnen openen de vensters zacht van buiten.
Maar uit een schone Lent voorspellen wy de vruchten.
De heldre morgenstont zal voor geen onweêr duchten.
De jonge Krokus steekt het goude hooft reets boven;
De Zwaluw zoekt haar nest; de nevels zyn verschoven;
Het aardryk wort weêr jong: zo past ook by de jeugt
Vermaak en gulle vreugt.
De jeugt en liefde zyn zeer zelden tegenstrydig,
Zy voegen by elkaêr
Als bloemen aan de Lent, en 't zingen by de snaar.
.... een goede vrucht brengt zelf zyn suiker meê.
De vlytigheit heeft deel in al ons doen en pogen.
De blodaart quynt, terwyl een anders min bedydt.
Die nimmer zaait, verwacht geen vruchten van den tydt.
| |
[pagina 219]
| |
Zo gloeit, door eene vonk, 't verstorve en dove tonder.
Maar 't winter koren, 't geen in d'akker is verscholen,
Quynt niet versturven: 't gloeit en broeit best in 't verholen,
Daar 't ras, in zachter lucht, vertoont zyn vrolijk hooft,
En 't lant een zegening van ryken oegst belooft.
't Nachtvuur blaakt onder d'asch, met vlam en vonk geladen.
Geen eigen wil regeert,
Als wederplicht de plicht en evenmaat waardeert.
Hoe hier geen twist of nydt oit binnen komen mag;
En liefde meêr volbrengt, als elders diep ontzach.
De wonder-huwelijksband van vader Proteus: Merk aan: zy is volwrocht aan d'eene en d'andre kant
Met hoop, geduldigheit, en ongeveinsde minnen,
Met heusche en edle dienst, en zachten aart en zinnen.
Hierin bestaat de kunst
En dan nog een handjevol uitspraken van ander soort: Maar wat is onze plicht? de dwaasheit en de plagen,
Als kindren onzer eeu, geduldig te verdragen.
Die naar 't volmaakste poogt heeft roem genoeg behaalt.
Men terg den Hemel niet door eigen wil en wet.
Het eens begrepe schoon en goet wert noit vergeten:
De zuivre vlam hout stant die door de reden brant.
De schrandre wetenschap wort noit te duur gekocht;
Zo wort een parel in de diepe zee gezocht.
De tydt vereffent berg en dal,
Verkaatst de duinen als een bal;
Maar grote ryken zelf verdelgen tot den gront.
Let eens waar 't oude Troje en 't hoog Cartage stont:
Zy zyn, helaas! verdwenen;
Niets ovrig als de naam en omgewroete stenen.
Die nimmer zich vermoeit, waardeert noch kent de rust,Ga naar voetnoot1.
|
|