Silvander (Jan Baptista Wellekens) 1658-1726
(1957)–R. Pennink– Auteursrechtelijk beschermd3. Bruiloftdichten
| |
[pagina 94]
| |
Ook hier weer: niemand ontgaat zijn lot; niet door het blinde geval, door Gods besluit komen man en vrouw tot elkaar, al heet God dan soms ‘de Goden’: Het ging gelyk het was voorwikt:
De Goden hadden 't dus geschikt.
Wie kan het hoog besluit ontvlieden?Ga naar voetnoot1.
De Amstelgod zou hij het geheim willen laten verkondigen van het Opperste besluit ‘Het zalig nootlot van den Bruidegom en Bruit’, wat bijna mystieke klank krijgtGa naar voetnoot2.. En: Noit bragt het blint Geval het minste dier in 't leven;
Noit heeft het blint Geval genomen of gegeven:
Maar 't Opperste Gezach, het Opperste Verstant
Voegt alles naar zyn wil, schikt alles naar zyn hant.Ga naar voetnoot4.
Iets dergelijks had Wellekens aan zichzelf voltrokken gezien, getuige het naschrift van de Silvander in ‘blonde lokken’ gevangen. Wie durft de Huwlykswet weêrspreken,
Dan die het aardtsch en hemelsch schent?Ga naar voetnoot5.
Geniet dus ‘de vruchten van de noit verbode bomen’Ga naar voetnoot6.. ‘Zuiver kussen heeft ook de godinnen bekoord Daar d'eene op Latmus kruin, toen duizent sterren blonken,
Endymion, haar Lief, een kuschje heeft geschonken.
De jonge Auroor noit uit haar rozezalen quam
Voor zy, met eenen kusch, 't vaarwel van Tithon nam.Ga naar voetnoot7.
Maar ingetogenheid en trouw zijn de grondvesten van dat door God gewilde huwelijk, waar ook ‘plicht en wederplicht eerbiedig zich vertonen’Ga naar voetnoot8.. In een van zijn verzen laat Wellekens de Huwelijksmin uit een doorglansde wolk nederdalen: Mits zag ik een Godin.
Ontstel u niet, sprak zy, want 'k ben de Huwlyksmin,
Door u, zo dikmaal, in uw vaerzen aangebeden.
'k Wiert opgetogen door hare overschone leden
En aangenamen zwier. Sneeuwit was haar gewaat,
Noch blanker hare borst: en 't deftige gelaat
Getuigde, dat zy was uit hemelsch zaat geboren.
'k Kom niet, hernam zy, om uw bezigheit te storen,
Maar op dat gy zoudt zien
Myn eigen beelt en stant. Kent gy my nu? misschien
| |
[pagina 95]
| |
Dacht gy voorheên, misleit door ydle dichters logen,
Een dertle Citheré te zien met vlammende oogen,
Van 't schuim der zee gebaart;
Een kroost die moeder waardt.
Neen: pas my dan, voortaan, naar 't leven af te malen:
Op dat de grage jeugt in keur niet zou verdwalen,
Noch eere 't schynvermaak....
Kon ik de lieflykheit met eigen verwen schildren,
En d'ongeveinsden lach
Die 'k in haar wezen zag,
Geen schoner beelt, riep elk, quam uit Apelles handen:
Daar Pafos roem voor duikt, en d'eer van Samos stranden.
't Zy droom of geest of waan, 'k zeg niets....
Roos en viool en crocus luiken op onder haar voeten Al de geuren van Hymet
Volgden haren zachten tret.
Hymen strengelt de bloemen met mirt en palm tot snoeren en Hier meê heeft hy 't jeugdig Paar,
Reets verschenen voor 't altaar,
Hals en armen dicht omwonden,
En zeer lief aan een gebonden.Ga naar voetnoot1.
Een allegorische voorstelling, een idyllisch liefde-landschap, brengt het huwelijksgedicht voor Katharina Theodora Beek en Willem Vlaming, de broer van Pieter: In Vrylant is een dal, omringt met dichte bomen,
Met rots en wyde stromen;
Een Dal, van ouden tydt,
De Liefde toegewydt;
Hier wandlen ondereen, de Knapen, Herderinnen,
De Nimfen, Helden oit beroemt door zuiver minnen,
By stille beken, in de lommer van het wout,
Die de geheimen van hun Liefde zyn betrout.
Zy doen daar anders niet dan spelen, zingen, danssen,
Met roze- en mirte-kranssen;
Men kent daar geen verdriet,
Alwaar de Liefde voert het opperste gebiet.
't Vernoegen van de ziel blinkt uit een ieders wezen;
Maar in dit zalig Dal wort ieder niet geleden;
Geveinsde of valsche Min mag daar noit binnen treden:
Geen vleien noch gewelt,
Geen eerzucht, list of gelt,
Geen tytel, kroon of staten,
| |
[pagina 96]
| |
In 't Ryk der Liefde baten.
Het snel geweten, dat aan d'ingang hout de wacht,
Bewaakt dit Heilig Velt, by dagen en by nacht,
En sluit de hoge Poort, van blank albast gehouwen;
Daar, in een hemelsblauwe steen,
Deez' vaerzen zyn met gout gesneên,
Tot troost, tot afschrik, zo voor mannen als voor vrouwen:
Treet in die liefde en min waardeert.
Wykt af die min en liefde onteert.
Tree in, ô schone Bruit! de deur gaat voor u open.
Tree in, ô Bruidegom!....Ga naar voetnoot1.
De hemel roept om zielen, het is ‘d'eerwaarde Trou’ Waar door gezegent is 't geslacht van man en vrou,
En d'oogst gezaait wort van zo vele Hemellingen.Ga naar voetnoot2.
Wellekens zal geen matriarchaat prediken. Alle dieren zorgen voor hun kroost, vader en moeder samen: De Doffer en de Duif, te zaamen eensgezind,
Betoonen beide om stryd wie het broeinest meest bemint.Ga naar voetnoot3.
Wie heeft hun dat geleerd? Zijt welkom, lieve Lent: in ons bemint gewest;
De dankbare ojevaar keert weder naar zijn nest;
De zwaluw zoekt het dak, de leeurik laat zich horen.
Wie of 't gevogelte tot zulk een' iver prest?
Een innerlyke drift schynt ieder aangeboren
Te doelen op de rust, te minnen naar zyn aart,
Te zorgen voor het kroost, wanneer zy zyn gepaart.Ga naar voetnoot4.
In 't kunstig gevelwerk van 't Raathuis, 't groots gebou,
De ringelduiven, schuw voor havik, gier en wou,
Verzekren 't weerloos nest, haar pluimeloze jongen.Ga naar voetnoot5.
Gelukkig kan juist de jeugd de huwelijkszorgen aan en groeit naar de plichten toe: Dat is het voorrecht en 't geluk der jonge dagen,
De liefde voelt geen leet, zij neemt het al in 't goet,
Zij kan een berg van ramp en tegenspoet verdragen;
En toont zich aldersterkst in d'aldergrootsten noot.Ga naar voetnoot6.
Terwyl de jeugt van 't jaar, de vriendelijke Lent
Allengs haar aanschijn went,
Doet ons de Zomermaant, ten halven nu verlopen,
Op eenen vollen oegst van lekkre vruchten hopen:
Zo brengt d'eerwaarde Trou, na't liefelyk gevry,
Na 't strelen en gelonk der tedre minnery,
Een ryper deftigheit in zielen en in zinnen,
| |
[pagina 97]
| |
Een vaster hoop en lust om 't leven te beginnen
Met zoeter vrucht en vreugt,
Die endloos zyn verzelt met plichten van de deugt.
Dan gaan de wakkerheit en bezigheden t'zamen.
Men spant en viert den boog, naar voorval en betamen.Ga naar voetnoot1.
Natuurlijk weet ook een achttiende-eeuwse Wellekens al wel, dat er, behalve zorgen, mislukkingen zijn. Er is de angst om de kinderen: Het Kroost, hoe lief, hoe schoon, wert menigmaal verrast
In 's Ouders arm en schoot, of raakt allengs aan 't quynen;
Hoe schoonder hoe meer leet. Als paerlen en robynen
Met vreugt gevonden, doch altydt met zorg bewaart.Ga naar voetnoot2.
Er is het ongelukkig huwelijk: Verban de liefde en vreê, straks walgen de banketten;
De beste wyn zal dan geen vreugt of lust byzetten;
't Wert alles hatelyk, de rustplaats en den disch;
Men vlucht den klaren dag, en schuwt de duisternis;
Van d'onrust voortgezweept met felle geselslagen.
Een leven vol verdriet, een oceaan vol plagen,
Daar 't hart gedurig een gewisse schipbreuk vreest.Ga naar voetnoot3.
En Kupido heeft zoveel verschillende soort pijlen in zijn koker. ‘Zeg mij’ spreekt de dichter het minnegodje aan
Zeg my, zo 't u behaagt,
Wat slag van pylen gy in uwen koker draagt?
Dewyl het heilig trouwen
Zo dikmaal wert gevolgt van leet en naberouwen.Ga naar voetnoot4.
Ja, antwoordt Kupido 'k Voer allerhande schichten,
Meêr als d'aalouden oit in vaers of proos verdichten:
Van steen, van been, van riet, van groen of dorrent hout,
Van staal, van yzer, loot, van zilver en root gout,
Van gloeiende robyn en heldre diamanten,
En spits of plomp van punt, geweerhaakt aan de kanten,
Heel licht of wonder zwaar.
d'Een zonder zorg of ramp, maar d'ander vol gevaar,
En duizenden gebreken....
Soms meent Wellekens dat het eigenlijk niet aan hem is zegewensen uit te spreken, God weet immers alleen wat goed voor de mensen is? Wijs en somber klinkt het op een feestdag voor jonge mensen Hoe spreek ik best myn hart en zegeningen uit?
Wij eischen menigmaal, als blint, verkeerde zaken,
Die ons, wert zulks volbragt, rampzalig zouden maken.
Wie weet wat beter is het kleine, of het groot?
| |
[pagina 98]
| |
De voorspoet, of de noot?
Een reeks van zonen en van dochters te verwerven?
of kinderloos te sterven.Ga naar voetnoot1.
Maar toch zijn en blijven ....strikken van den Huwlyksbant,
En vlammen van den liefdebrant,
Troostmiddels in de smert der dringenste gevaren.Ga naar voetnoot2.
Die laatste versregel lijkt te persoonlijk om geen getuigenis van eigen ondervinding te zijn. En als de inzet van een kerkgezang voor de Protestantenbond klinkt het strophebegin Heilige Echt, geruste haven,
Nodig anker voor de ziel.Ga naar voetnoot3.
In een van zijn laatste bruiloftdichten wordt de echtelieden toegezongen te leven Vereent, vernoegt, gerust,
Tot hoger Liefdevlam alle aardtsche Liefde bluschtGa naar voetnoot4.
het beeld wat verwarrend, de religieuse bedoeling van de dichter zeer duidelijk; het werd neergeschreven na de dood van zijn vrouw. Wellekens moge dan wel eens hebben geklaagd over een te veel aan opdrachten, daar bijkans in zijn gestikt, het onderwerp ‘Bruiloft’ gaf hem vreugd (en brood): Elk roept: de Bruiloftzang is oudt en afgezongen.
Maar, dit is Febus zelf in 't aangezicht besprongen,
Die altydt, even jong, queelt met een' blyden toon
Op 't bruiloftfeest der Goôn.Ga naar voetnoot5.
Zuchtte hij: Op, jonge Dichters, op: myn Herfsttydt weigert bloemenGa naar voetnoot6.
of: Ach! voegt myn gure herfst by blyde lentedagen?Ga naar voetnoot7.
tot aan zijn laatste snik vrijwel houdt hij het bedrijf van bruiloftdichter gaande. De bundel Bruiloftdichten werd in 1729 door Magdalena Barbara opgedragen aan Pieter Vlaming; mogen wij haar en haar opdracht geloven, dan was dit de bundel, die haar vader het dierbaarst zou zijn geworden; hij zei haar: Kint uw Vader is geweest;
Maar breng de ruischpyp toch, die my het allermeest
Door haren toon beviel Amintas en geen' ander.
Over het algemeen heeft hij zich niet met een Jantje-van-Leiden van zijn | |
[pagina 99]
| |
taak afgemaakt; het is niet een ieder gegeven vier-en-tachtig variatiesGa naar voetnoot1. op een en hetzelfde thema te componeren; ook Vlaming, die enige ondervinding had op dit gebied, vond het een prestatieGa naar voetnoot2.. En Wellekens zelf: ‘Maar tusschen doen en pogen/Blykt dikmaal 't onvermogen:/'t Ontbreekt aan stof of geest,/Het vrolyk bruiloftdicht vormt veel op eene leest.’Ga naar voetnoot3. Velerlei middelen worden beproefd om vooral de levendigheid gaande te houden; hij last herdersdialogen of visserszangen in; reien van nimfen, van zanggodinnen; vogelkoren en vogelsolo's; snufjes niet te pikante Ovidius zijn kwistig rondgestrooid, Arethusa en Atalanta, Hermaphroditus, Pygmalion, al of niet herkenbaar, moeten te hulp komen. Wellekens speelt gaarne luchtig met de namen van de bezongenen, naar onze begrippen wat te veel; hij maakt allerlei toespelingen op hoog ambt en nuttig koopmanschap van bruigom of familie van het echtpaar, en weet er soms nog wat aardigs uit te halen ookGa naar voetnoot4.. Er is haast geen vers, hoe vervelend 18de-eeuws als geheel, of het heeft een goed fragment, althans enkele goede regels, soms licht, soms ernstig. Wat men eigenlijk met die verzen deed? Werden ze door de dichter voorgelezen (het maakt af en toe de indruk, dat Wellekens zelf ter bruiloft aanwezig was) en wel eens met een present begeleid? Werden ze gedruktGa naar voetnoot5. rondgedeeld of misschien een enkele keer als ‘aardigheid’ opgevoerd? Het is me niet geheel duidelijk, en was mogelijk bij iedere gelegenheid verschillend. |
|