[Dankwoord]
Het is mij oprecht een behoefte aan Uw nagedachtenis, Hooggeleerde Prinsen, enkele woorden te wijden van warme erkentelijkheid, niet alleen voor Uw colleges, Uw leiding en Uw hulp, maar ook voor de ruimte van geest, waarmede Gij mij tegemoet zijt gekomen en mij mijn studie hebt mogelijk gemaakt. Mijn dissertatie ontstond uit een scriptie, nu al weer jaren geleden, voor U opgesteld; dat Gij mijn manuscript tijdens Uw ziekte nog hebt willen doorlezen, en met mij bespreken, heeft mij zeer getroffen; het gaf mij de weemoedige voldoening, dat ik U, toen ik reeds wist, dat Gij mijn promotor niet meer zoudt zijn, tenminste het besluit van mijn studie heb mogen tonen.
Aan U, Hooggeleerde Stoett, heb ik, na Professor Prinsen, in mijn studiejaren wet de meeste verplichtingen gehad; ook U dank ik voor Uw boeiend onderwijs en grote vriendelijkheid.
Hooggeleerde Brugmans en Hooggeleerde Faddegon, ik denk dankbaar aan Uw colleges terug, en betreur slechts, er niet wat langer van te hebben kunnen genieten.
Het onderwijs van wijlen Professor Boer en wijlen Professor Six herdenk ik met veel eerbied.
Niet licht, Hooggeleerde Swaen en Hooggeleerde Hudig, zal ik de practische en voorkomende wijze vergeten, waarop Gij de studie van mijn bijvakken voor mij hebt geregeld.
Hooggeachte Promotor, Hooggeleerde de Vooys! Uw leerling in eigenlijke zin ben ik niet, maar voelt niet ieder student in de Nederlandse letteren, die vanzelfsprekend met Uw veelzijdige publicaties in aanraking komt, zich min of meer Uw discipel? Dat Gij, na het overlijden van Professor Prinsen, bereid zijt gevonden om mijn promotor te worden, voel ik als een grote gunst. Ik zal er U steeds buitengewoon dankbaar voor blijven.
En verder dank ik ieder, die mij met raad of daad, inlichtingen of mededelingen, heeft geholpen op de lijdensweg van een te late studie. Drie namen wil ik noemen: van dr. M.M. Prinsen,