De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 3
(1903)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekendDe Overrompeling van IJzerspruit.
| |
[pagina 1269]
| |
weer oostwaarts, naar Lichtenburg, in welks nabijheid hij zoo voorspoedig was, een klein vrouwenlager met 26 gevangenen te nemen. Maar de Boeren zett'en hem deze roemlooze overwinning betaald, door een zijner patrouilles in de pan te hakken, waarbij 13 man Yeomanry werden gedood of gewond, en 40 man krijgsgevangen genomen. Het was de Boerengeneraal J.G. Celliers, die dit kranige stukje leverde, en lord Methuen was zeer begeerig, om nader kennis te maken met dezen man. Het gelukte hem trouwens, den 30sten Januari (1902) voeling te krijgen met Celliers, doch deze wou niet bijten, en de Boeren gleden lord Methuen als water door de handen. Methuen keerde daarop terug naar Lichtenburg, en gaf zijn vermoeiden manschappen een week rust, waarna hij kolonel Von Donop zond naar Wolmaransstad. Den 10den Februari bereikte de kolonel de plaats van bestemming, verwoestte op Methuens bevel den omtrek te vuur en te zwaard, en legde in Wolmaransstad een proviand-depot, daar Kitchener met het plan rondliep, om over eenige weken West-Transvaal nog eens ter dege schoon te vegen. Terwijl Von Donop in dezen omtrek de Engelsche manieren van oorlogvoeren aan de verschrikte bewoners vertoonde, bereikte kolonel Kekewich met twee kolonnes Hartebeestfontein, vanwaar hij Von Donop in geval van gevaar spoedig de hand zou kunnen reiken. In den vroegen morgen van den 23sten Februari liet Von Donop de ossen en de muildieren inspannen, en gaf aan kolonel Anderson last, zich met een konvooi van 130 wagens naar Klerksdorp te begeven. De afstand van Wolmaransstad naar Klerksdorp bedraagt zeventien uren gaans; de kolonel was voornemens, dien afstand in drie dagmarschen af te leggen. In den avond van dienzelfden dag brak Koos de la Rey op, en den volgenden avond had hij de Engelschen ingehaald. Hij liet zijn kommando's legeren in een dal links van den weg, die naar Klerksdorp voert, waarna hij een heuvel beklom, om het terrein te verkennen. Achter hem lagen de randjes, en voor hem breidde zich de vlakte uit. De vlakte werd doorsneden door den weg naar Klerksdorp; dezen weg moesten de Engelschen nemen, terwijl een smal bosch schuins den weg sneed. Twee beken slingerden zich door de vlakte; de ééne was de IJzerspruit; aan den overkant van deze spruit was het Engelsche lager te bespeuren, terwijl in de wijde verte het grauwe water schemerde van de Vaalrivier.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 1270]
| |
De Engelschen waren slechts drie uur gaans van Klerksdorp verwijderd; zij hadden tot nog toe een voorspoedigen tocht gemaakt, maar om verzekerd te zijn van de veiligheid van den weg, liet kolonel Anderson nog dienzelfden avond een sterke patrouille van 60 man cavalerie opzadelen, om den weg tot Klerksdorp te verkennen. Terwijl De la Rey met zijn staf het terrein verkende, zagen zij de patrouille het lager verlaten. Ze lieten haar ongemoeid, om geen argwaan te wekken, en zij zagen, hoe de patrouille de IJzerspruit doortrok, het kleine bosch passeerde, en de paarden in een korten galop zettend, naar Klerksdorp spoedde. Het begon te regenen, en in den regen zette de patrouille haar tocht voort, totdat zij veilig Klerksdorp had bereikt. Zij rapporteerde, geen Boer te hebben gezien, en zij rapporteerde de waarheid. Inmiddels stelde De la Rey nog in den avond het plan van aanval voor den volgenden morgen vast. Er waren drie kommando's: van Potchefstroom, Rustenburg en Lichtenburg; zij telden te zamen 800 man. De Potchefstroomers zouden het bosch bezetten, dat de Engelschen moesten passeeren, en de vijandelijke voorhoede bij haar opmarsch keeren. De la Rey verwachtte, dat Anderson al zijn beschikbare troepen dan naar voren zou brengen, om den tegenstand te breken, terwijl daardoor het konvooi zou worden ontbloot. Daarvan moest generaal Kemp met de Rustenburgers gebruik maken, door den vijand in de flank aan te vallen, terwijl generaal J.G. Celliers met de Lichtenburgers in den rug van den vijand zou verschijnen, en hem onder den voet rijden. De Boeren waren zonder geschut; de snelheid van den aanval, de schok van de bestorming moest alles doen. Zij keurden het plan goed; de vooruitzichten waren gunstig, en in gespannen verwachting werd de nacht tegemoet gezien. Het werd een donkere nacht, en in een stroomenden regen werden de stellingen ingenomen. De Potchefstroomers bezetten den linker, de Rustenburgers den rechterkant van het bosch. Beide kommando's werden in een lange linie opgesteld, ieder man op tien pas afstands van den andere. De burgers vonden de regeling uitstekend; ‘nu hebben de kogels ruimte, om tusschen ons door te vliegen,’ meenden zij. Het was een treurige nacht; de regen werd een slagregen, en de grond een moeras. Sommige ruiters wierpen zich in de modder neer, om te slapen, maar de meesten bleven overeind, en hier en daar klikte een geweerslot bij het onderzoek, of het in orde was. Men wist niet, hoe laat het was; het was te donker, om de wijzers van het horloge te onderscheiden. De paarden lieten de koppen hangen, en stonden onbewegelijk, maar dan ontwaakte de honger, en zij begonnen te grazen. | |
[pagina 1271]
| |
Aan het einde van het bosch kreeg Rennenkampfs ambulance-wagen een plek. Het was een slechte plek; zij lag binnen de gevechtslinie der Boeren.
Te drie uur in den morgen van den 25sten Februari werd reveille geblazen in het Engelsche kamp, en anderhalf uur later werd de tocht hervat. Het begon nu licht te worden, en de Boeren hoorden uit de verte het naderen van over de klippen bonkende wielen. Er werd geen woord gewisseld, en terwijl de oogen in den nevel staarden, die over de vlakte golfde, omklemde ieder burger vaster zijn wapen. Daar viel een schot... links uit het bosch.... Het was een dom, voorbarig schot, maar er was nu geen houden meer aan, en terwijl de Potchefstroomers een snelvuur gaven, sprongen de Rustenburgers onder generaal Kemp te paard, om den vijand in de rechterflank te komen. Al was het geweervuur te vroeg gekomen, het had den Engelschen toch een grooten schrik op het lijf gejaagd. Zij sprongen uit het zadel, wierpen zich plat op den buik, en beantwoordden zoo goed mogelijk het vuur. Terzelfder tijd bestookten de beide kanonnen het bosch met granaatkartetsen, waarna majoor Enderby aan het hoofd der infanterie het bosch bestormde. De Potchefstroomers kregen het nu hard te verantwoorden; de Rustenburgers waren in den nevel verdwaald en de Engelschen voorbijgejaagd, terwijl van generaal Celliers in geen veld of wegen iets te bespeuren was. De Potchefstroomers stonden alleen, en werden uit hun stellingen gedrongen, terwijl zij naar den rechterkant van het bosch uitweken. ‘De Engelschen werden goed aangevoerd,’ schreef Dr. Rennenkampf,Ga naar voetnoot1) ‘en vochten dapper. Hun geschut werd in de lengte op het boschje gericht. Aangezien mijn ambulance aan het uiterste eind daarvan stond, en de Engelschen meest te ver schoten, was er recht veel lood en ijzer boven mij in de lucht. Ik legde mij op den grond, in spanning wachtende op hetgeen komen zou. Het gevecht leek mij verloren. Ik had te doen met mijn muildieren. Van de zes, die voor den ambulance-wagen waren gespannen, waren er twee dood en één zwaar gewond. Ze stonden verkeerd. De Boer plaatst in het gevecht de dieren met den kop naar den vijand; dan is het vlak, dat aan de kogels blootstaat, kleiner. Mijn dieren stonden met de zijde naar de Engelschen; zij boden dus een grooter vlak aan, om getroffen te worden. Ik trachtte ze met behulp van mijn Kaffers goed te zetten, doch het ging niet. Zoolang wij ze niet aanraakten, | |
[pagina 1272]
| |
De mannen van Generaal Kemp in de hitte van den strijd.
| |
[pagina 1273]
| |
stonden zij stil; toen ik ze echter bij den teugel greep, steigerden de dieren van angst.’ De Potchefstroomers vluchtten nu het bosch uit, en het gevecht bedaarde. Slechts hier en daar viel nog een schot, en dan was alles stil. Kolonel Anderson liet den tocht hervatten, maar plotseling weerklonk een hevig geweervuur in de achterhoede, en de legertros, die een lengte van twintig minuten gaans besloeg, raakte in groote verwarring. De kolonel gaf bevel, om de wagens in vijf rijen naast elkander te plaatsen, terwijl de kanonnen op een kleine hoogte stelling namen, van waar zij een hevig vuur op de Boeren openden. Maar het was tevergeefsch; alle beleid leed schipbreuk. De Boeren kwamen als een lawine van achter opzetten; de ossen braken los; de muildieren sprongen uit de tuigen, en de Republikeinsche stortvloed verslond alles. De Lichtenburgers op hun met schuim bedekte paarden waren nu midden onder de Khaki's; de officieren gaven bevel, om hen met het koude staal te verjagen, en de bajonetten ratelden op de geweren. Maar alles was te vergeefsch. De infanterie, de cavalerie, de artillerie bij de stukken - wat zich niet overgaf, werd onder den voet gereden! Het was een dag des roems voor generaal Celliers en zijn 300‘in een woedende charge reed hij (Generaal Celliers) alles onder den voet’ (zie blz. 1274).
| |
[pagina 1274]
| |
Lichtenburgers, en de slag, die verloren was, werd door hem en zijn burgers gewonnen. Hij wist, dat de slag verloren was, maar zich stipt aan de instructies van De la Rey houdend, tastte hij den vijand aan in den rug, en in een woedende charge reed hij alles onder den voet. Nu kregen ook de Rustenburgers en de Potchefstroomers een nieuwe kans, en de geheele strijdmacht van Anderson werd in de pan gehakt. Slechts 50 man met 5 wagens ontsnapten, om te Klerksdorp de zware ramp te rapporteeren; 250 doode en gewonde EngelschenGa naar voetnoot1), waaronder de gekwetste kolonel Anderson en de gewonde majoor Enderby, lagen op het gevechtsveld, terwijl den Boeren 300 ongekwetste gevangenen in handen vielen. En dan de buit! 125 wagens, 2000 muildieren, paarden en ossen, bijna 2000 geweren, een groote hoeveelheid ammunitie en drie kanonnen waren de tropeeën van dezen geweldigen dag. De verliezen der Boeren bedroegen 12 dooden en 39 gewonden; te zeven uur in den morgen was alles afgeloopen.Ga naar voetnoot2)
In den avond van dezen roemrijken dag splitste De la Rey, nadat hij de overtollige wagens aan de vlammen had prijsgegeven, zijn strijdmacht in drieën, daar hij er van verzekerd kon zijn, dat er een warme jacht op hem zou beginnen. Maar al dat jagen was te vergeefsch, en lord Methuen zag zich genoopt, om zelf de zaak in handen te nemen. Den 2den Maart (1902) verliet hij Vrijburg. Zijn krijgsmacht bestond uit 950 bereden en 300 onbereden manschappen, verscheidene honderden gewapende Kaffers en 6 kanonnen, terwijl de legertros uit 85 wagens bestond. Het waren eerste-klas paarden: gezond, sterk en goed doorvoed. Lord Methuen gaf aan de andere kolonnes, die op De la Rey jacht maakten, nieuwe instructies omtrent de richting, die zij hadden in te slaan, en bereikte te half twaalf in den voormiddag van den 6den Maart Tweebosch. De trek was langzaam gegaan, maar van den vijand was weinig gemerkt. Slechts hier en daar was men bestookt door het vuur van den een of den anderen verbitterden Boer, die op zijn eigen houtje den oorlog tegen het Britsche wereldrijk voerde, terwijl te Leeuwspruit dienzelfden morgen een schermutseling had plaats gehad met een kleine Boerenmacht onder den rebellen-generaal Van Zijl. Een Nationale Verrader kwam dien dag zijn vrouw opzoeken in | |
[pagina 1275]
| |
‘De Lichtenburgers waren nu midden onder de Khaki's.’ (Zie blz. 1273).
| |
[pagina 1276]
| |
zijn woning bij Tweebosch. Hij scheen De la Rey in den omtrek te vermoeden en zeide aan zijn vrouw: ‘Ou De la Rey staat naar ons te kijk in die bosschen, maar hij moet niet denk: Dat is IJzerspruit.’ De la Rey lag met zijn burgers in de buurt van KlipdriftGa naar voetnoot1) werkelijk in de bosschen verscholen, en hij had het vaste plan genomen, om lord Methuen, die hem tusschen de andere Engelsche kolonnes wilde dringen, voor te zijn. Het was voor de Boeren een nacht vol spanning. Om elf uur des avonds brak er een paniek uit onder de paarden, die met gekoppelde voorpooten liepen te grazen, en slechts met groote moeite werden ze weer gevangen. Dan kwamen de verkenners met hun tegenstrijdige berichten. De één zeide, dat Khaki zijn lager had opgebroken, en de volgende ontkende het. Later bleek het, dat de tegenstrijdige rapporten slechts schijnbaar tegenstrijdig waren. Lord Methuen had in den nacht zijn lager verplaatst, om de Boeren van de wijs te brengen. Twee uren voor het aanbreken van den dag gaf De la Rey bevel, om op te zadelen. De Boeren vonden het terrein gunstig; het was een bijna vlak veld met een terreinplooiïng op alle halve uren gaans. Er waren vele mierenhoopen, die den Engelschen goede dekking konden geven, maar de Boeren meenden, dat hetgeen voor de Engelschen goed was, voor hen niet slecht zou zijn. Het waren prachtige rustpunten bij den aanval, zeiden ze; zij stelden zich niets anders meer voor dan een aanvallenden oorlog, terwijl zij vroeger slechts aan de verdediging hadden gedacht. Hun begrippen van vechten waren in den loop van den oorlog geheel gewijzigd geworden, en zij begrepen thans de groote voordeelen van de offensieve. Het plan van aanval, zooals De la Rey het snel had ontworpen, was als volgt: De rebellen-generaal Van Zijl zou met 100 man vooruittrekken, de Engelschen in de linkerflank aantasten, en hen tot staan brengen. De la Rey zou dan met 250 Potchefstroomers in den rug der Engelschen verschijnen, terwijl generaal Celliers met 250 man en generaal Kemp met 100 man de rechterflank van den vijand zouden bestormen. De artillerie met de drie bij IJzerspruit veroverde kanonnen ontving geen bepaald bevel, maar zij mocht geen kans verzuimen, om den vijand afbreuk te doen. In het front van den vijand mocht geen aanval geschieden. De weg tot de vlucht moest den vijand worden opengelaten, en deze beschikking getuigde van de groote menschenkennis, die De la Rey bezat. Hij rekende | |
[pagina 1277]
| |
met de zucht tot zelfbehoud, die iederen mensch is ingeschapen, terwijl een vlùchtende vijand een geslàgen vijand is. Te drie uur in den voor altoos gedenkwaardigen Vrijdagmorgen van den 7den Maart 1902, in de koelte, trokken de ossenwagens uit het Engelsche kamp. Zij ontvingen een bedekking van 450 man. De hoofdmacht wachtte nog een uur, en volgde dan met de muil-wagens, terwijl lord Methuen, zich aan de ramp van IJzerspruit spiegelend, bevel gaf, om de strijdbaarste mannen in de achterhoede te plaatsen. De la Rey had intusschen bij het lichten van den dag de Hartsrivier bereikt, en ontving hier van zijn verkenners het bericht, dat de Engelschen op weg waren. Het was nu maar de vraag, wáár de aanval moest plaats hebben, doch de meeningen hierover liepen uitéén. Kommandant Vermaas stelde een boschje voor, meer noordelijk gelegen, terwijl generaal Celliers, de leeuw van IJzerspruit, zeide: ‘Als wij de Engelschen willen aanvallen, dan moet het hièr gebeuren!’ Zijn woord gaf den doorslag. Het werd nu tijd; uit de verte weerklonk het geweervuur; de wakkere Van Zijl was het gevecht reeds begonnen. De generaals Celliers en Kemp zwenkten rechts af; De la Rey met zijn Potchefstroomers links. Hij liet de manschappen evenals bij IJzerspruit een lange linie vormen; op meer dan tien pas afstands van elkander reden zij voort. Ze reden stapvoets; de krachten der paarden zouden worden gespaard tot het beslissende oogenblik, waarop de vijand onder den schok van een hevige charge moest bezwijken. De la Rey en zijn staf reden dicht achter de linie; hij keek scherp uit, dat de linie geen gaping kreeg; hij sprak zijn burgers moed en vertrouwen in. De Engelsche strijdmacht bestond uit een bereden voorhoede en een bereden achterhoede. De legertros bevond zich tusschen in, en trok in vier rijen wagens voort. Van Zijl had den vijand, zooals hij dat gewoon was, onmiddellijk krachtig aangetast, en het gevecht liet zich van meet af ernstig aanzien. Methuen vreesde, dat Van Zijl van plan was, om zich tusschen zijn voorhoede en zijn achterhoede in te schuiven, en hij gaf bevel aan den legertros, om halt te houden. Hij wilde zijn geheele strijdmacht concentreeren, ten einde aan den heftigen aanval meer weerstand te kunnen bieden, terwijl majoor Berangé, die in zijn 250 Kaapsche politie-mannen een der beste Engelsche troepen bezat, het bevel ontving, om de achterhoede bij te springen. Want deze achterhoede raakte thans deerlijk in het nauw, maar de geheele rechterflank raakte eveneens in het nauw, en het was wel een | |
[pagina 1278]
| |
groote verluchting, toen de Engelschen den donder van hun eigen artillerie over het veld hoorden daveren. Maar in spijt van het kanonvuur klom de verwarring; de zwarte ossendrijvers waren, de lange zweepen wegwerpend, in hun doodsangst onder de wagens gekropen, en de geheele kolonne was, nu de wagens waren stop gezet, aan een vloot gelijk, die vast is geloopen op de zandbank. In een wijden, halven kring de rechterflank en de achterhoede van den vijand omvademend, stormden de Boeren thans vooruit. Het vuur van Engeland was machteloos tegen die voortstormende, schrikwekkende linie. De Lee-Metfordkogels schenen van was gemaakt, en de Republikeinsche paarden schenen de granaten onder hun hoeven tot gruis te stampen. Zij sprongen tegen het vuur van den vijand in, en de Engelschen, die de drie kanonnen van de 38ste batterij moesten dekken, joegen door de opening, die de wijze De la Rey hun had gelaten, de breede veertien op. Zij kwamen niet meer terug; zij vluchtten, totdat zij den spoordam hadden bereikt. De drie kanonnen van de 38ste batterij raakten nu in het ergste gedrang; Willem Richards, een Boerenscherpschutter, sloop tot achter de kanonnen, en schoot 6 artilleristen bij de stukken dood. Zij vielen àllen, met luitenant Nesham aan het hoofd, hun leven manmoedig offerend in een hopeloozen strijd. Nu lagen de drie kanonnen van de 4de batterij aan de beurt. De Boeren naderden ze tot op 600 meter, en openden dan een krachtig geweervuur, doch lord Methuen prikkelde zijn kanonniers door zijn eigen onverschrokkenheid, en zij vuurden zoo snel mogelijk onder het verderfbrengend lood der Transvalers. ‘Het was een afschuwelijk tooneel bij de kanonnen,’ schreef later een ooggetuige, een korporaal der lansiers. ‘Het zag er uit als in een slachterswinkel. Ik heb nooit in mijn leven soldaten zoo hard zien werken. Zij bleven de kanonnen bedienen onder het hevigste vuur, dat ik ooit heb gezien, oogenschijnlijk geen acht slaande op hun doode kameraden, wier lot hen wachtte. Toen de laatste kanonnier zag, dat hij alleen was overgeschoten, ging hij heen, maar hij kreeg nog een schot door het hoofd. Toen eerst verliet lord Methuen de kanonnen. Hij kwam tot ons, en stond geen vijftien pas van ons af. Vijf minuten later kreeg hij zijn eerste wond - in de rechterzijde - en trachtte in het zadel te komen. Ik wist niet, wat hij van plan was, maar zijn paard werd in het been geschoten, en hij moest afstijgen. Een paar minuten later kreeg hij de tweede wond - in de dij, en hij legde zich neer. Zijn paard kreeg onmiddellijk daarop een doodelijk schot; het viel boven op hem, en brak zijn been. De dokter kwam, om zijn wonden te verbinden, doch voordat hij gereed was, werd | |
[pagina 1279]
| |
“Willem Richards schoot 6 artilleristen bij de stukken dood.” (Zie blz. 1278).
de dokter neergeschoten, en onze generaal moest blijven liggen, totdat hij krijgsgevangen was.’ Nu werd het gebulder van nieuwe kanonnen vernomen, doch al waren het Engelsche kanonnen, ze baatten den Engelschen niet. Het waren de veroverde kanonnen van IJzerspruit, die de kraal beschoten, waar zich de puinhoopen der Engelsche krijgsmacht hadden saamgetrokken, en te half tien in den morgen ging er de witte vlag omhoog. Het was een ontzaglijke overwinning. ‘De buit bestond,’ schreef Dr. Rennenkampf,Ga naar voetnoot1) die den slag had bijgewoond, ‘uit 6 kanonnen, ongeveer 2000 geweren, veel ammunitie, | |
[pagina 1280]
| |
muildieren, paarden, ossen, wagens, proviand enz. Er waren 800 Engelschen gevangen genomen, en ruim 500 dooden en gewonden lagen, naar mijn schatting, op den grond. Daarbij kwamen nog eenige honderden gewapende Kaffers, die ook gevangen waren. De Engelschen waren tusschen de 1500 en 2000 man sterk geweest. Zij waren overwonnen door nog niet ten volle 800 Boeren.’ De Boeren hadden 9 dooden en 40 gewonden. De la Rey haastte zich, om den ernstig gewonden lord MethuenKhaki's en Kaffers.
Een plaatje (naar een Engelsche photo) ten bewijze, dat het bondgenootschap der Britten en Zwarten geen legende is. De met | aangeduiden zijn Kaffers, de ⊤ gemerkten Nationale verraders. op te zoeken. Hij groette zijn tegenstander, wiens kolonne indertijd zijn vrouw en kinderen onbarmhartig de wildernis had ingejaagd, vriendelijk, en sprak er zijn oprecht leedwezen over uit, den generaal in zoo'n treurigen toestand te ontmoeten. Doch dit krenkte den trots van den Engelschen lord. ‘Het doet er niet toe,’ zeide hij wrevelig; ‘het zijn niet mijn troepen, maar die van de kolonne van majoor Paris, die gij verslagen hebt.Ga naar voetnoot1)’ | |
[pagina 1281]
| |
Dit ongepaste antwoord prikkelde De la Rey toch een beetje. ‘Ik weet het,’ zeide hij; ‘ùw troepen heb ik reeds bij IJzerspruit verslagen.’ Maar dan kwam de Christen boven. ‘Wees niet ongerust,’ zeide hij, ‘ik zal voor u zorgen.’ En hij zorgde voor zijn vijand; de leeuw, die bij Tweebosch zijn scherpe klauwen had uitgeslagen, werd een lam, nu hij voor zijn verslagen vijand stond, en niet in staat, hem de noodige verpleging te geven, zond hij den zwaargewonde veilig terug naar de Engelsche linie. Dit was de Glorie van Tweebosch. Het was de laatste groote slag, die in de lange en bange worsteling plaats greep, en hij behoort als de schitterendste zegepraal in de annalen der Afrikaansche geschiedenis te worden geboekt.
Kitchener was woedend over de ongehoorde nederlaag, en hij overstroomde West-Transvaal met zijn troepen. Het werd nu een harde tijd voor de Boeren; 5 kanonnen en een geheele wagentros moesten in den steek worden gelaten, en 165 Boeren gingen in de Engelsche krijgsgevangenschap. Doch de kommando's wisten te ontkomen, en al werd de jacht met verdubbelden ijver voortgezet, zoo duurde het toch tot den 31sten Maart, voordat een Engelsche kolonne - onder kolonel Cookson - de sporen van een paar affuitwielen volgend, een Boerenkommando ontdekte, die snel naar het westen uitweken. De Engelschen lieten hun bagage achter, om de vervolging krachtiger te kunnen voortzetten, en ontdekten hen te DriekuilGa naar voetnoot1), bij de samenvloeiing van de Hartsrivier en de Brakrivier, waar de Boeren zich schrap zetten, en den vijand kloekmoedig afwachtten. De Engelschen talmden niet met den aanval, maar de onverschrokken Kemp, die de Boeren aanvoerde, antwoordde met een hevigen tegen-aanval, en tastte de Engelschen in beide flanken aan, terwijl het Boerenkanon den vijand met granaatvuur bestookte. Eerst in den avond, toen Engelsche ontzettroepen werden verwacht, braken de Boeren het gevecht af, nadat zij den vijand een hevig verlies van meer dan 200 man aan dooden en gewonden hadden toegebracht. Het werd weer een heete, lange jacht, maar de jonge Kemp kende geen vrees, en nadat hij een geheelen nacht was doorgereden, stootte hij in den vroegen morgen van den 11den April (1902) bij Rooiwal op het kamp van kolonel Kekewich, dat hij onverwijld aanviel. Met leeuwenmoed wierp hij zich op het Engelsche kamp; een afdeeling Boeren was er reeds binnengedrongen, en 200 Engelschen hadden | |
[pagina 1282]
| |
zich feitelijk overgegeven, toen de Boeren den schok van een volle cavalerie-brigade in den rug kregen. Het was een kolonne van Rawlinson, die op het rumoer van den strijd was toegesneld, en met een verlies van 40 dooden en gewonden moesten de Boeren aftrekken. De lijken der dappere officieren Potgieter en Pienaar wezen de plek, waar de Boeren met zooveel doodsverachting hadden gestormd, en slechts door een snellen terugtocht ontkwamen zij aan de doodelijke omarming, die hen reeds had omstrengeld. |
|