De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 3
(1903)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekendOnder de Vlag van Louis Botha.DEN dag na den droeven 5den September 1901, toen Lotter's kommando in het verre Kaapland werd verpletterd, sprongen de Oost-Transvaalsche kommando's in het zadel, de koppen van hun paarden naar het zuiden richtend. Het was een verrassing voor de Engelschen. Zij hadden de districten van oostelijk Transvaal schoongeveegd, maar het bleek nu toch, dat zij een hoek hadden vergeten, en de Boeren, die zoo lang waren gejaagd, wilden nu op húnne beurt eens jagen. De reden voor deze plotselinge offensieve was niet recht duidelijk. Het waarschijnlijkste was, dat Louis Botha aan De Wet een krachtige verlichting wilde bezorgen, terwijl het meteen geen kwaad kon, om tegenover Kitchener's beruchte Augustus-proclamatie, die de Republikeinsche voormannen in den ban deed, eens het stalen voorhoofd van den waren Afrikaner te toonen. In mist en regen trokken de Boeren-kommando's op. Ze hadden van de Kaffers weinig plezier; de Kaffers gedroegen zich vijandig, en omgekocht door de Engelschen, weigerden zij, inlichtingen te verschaffen. Inmiddels hadden de Engelschen geruchtswijze de nadering van Louis Botha vernomen, en zij namen hun maatregelen. Een kolonne werd gezonden naar Volksrust; het garnizoen van Wakkerstroom werd versterkt, en terwijl twee andere kolonnes zich langs de meest bedreigde punten zouden bewegen, ontving majoor Gough bevel, om zich met zijn troepen per spoor van Kroonstad naar Dundee te begeven. Hij voldeed aan deze order, en bereikte den 13den September (1901) zonder ongelukken Dundee. Men wist echter nog niet, waar de Boeren eigenlijk zaten, en eerst twee dagen later vernamen de Engelschen van een gevangen Transvaler, dat Louis Botha den 12den September aan het | |
[pagina 1259]
| |
hoofd van eenige kommando's ten zuiden van Piet Retief was verschenen. Snel werden nu de Natalsche strijdmachten gemobiliseerd; zij zouden in vereeniging met het Engelsche leger den vijand weerstaan, en voor den tweeden keer in dezen oorlog, na een rustpauze van twee jaren, werden de gezegende landouwen van Noord-Natal met een nieuwen Republikeinschen inval bedreigd. Onder deze omstandigheden was het gewaagd, om de gouvernements-magazijnen te Vrijheid met nieuwen proviand te voorzien. Trouwens men wist bij ondervinding, hoe tuk de Boeren waren op konvooien. Er gebeurde intusschen niets bizonders, en het konvooi, dat onder een behoorlijke dekking den tocht van Dundee naar Vrijheid aanvaardde, bereikte zonder ongevallen de plaats van zijn bestemming. De terugtocht werd echter door zware stortregens vertraagd, en toen hij zou worden aanvaard, hadden de autoriteiten te Vrijheid er bezwaar in, daar meer dan één Boeren-patrouille op de omringende randen was gezien. Een ordonnans bracht deze tijding te Dundee, waarop kolonel Stewart en kolonel Gough met hun strijdmachten oprukten, om het eskorte van het konvooi te versterken. Stewart voerde het bevel over 500 man en 3 kanonnen. Gough's afdeeling was even groot. Gough ging met frisschen moed voorop; hij trok door De Jagersdrift, en den ruwen, hobbeligen weg volgend, ontdekte hij bij Scheepersnek een afdeeling Boeren. Hij wilde onmiddellijk jacht op hen maken; hij vermoedde, dat zij hem niet hadden gezien, en zijn eenige vrees was, dat zij zich uit de voeten zouden maken, voordat hij hen kon bereiken. Doch deze vrees was zonder grond. De legertros was bij kolonel Stewart, die de achterhoede vormde, terwijl Gough met de voorhoede op een uur afstands vooruit was. Hij zond een ordonnans aan Stewart met het verzoek, om door te rijden en hem te steunen, terwijl hij zich gereed maakte, om met drie compagnieën bereden infanterie en de kanonnen de afdeeling Boeren langs een omweg in den rug aan te tasten. De Transvalers schenen geen onraad te merken, en het gelukte aan Gough, om zijn kanonnen op een punt te brengen, waar hen slechts een afstand van 1200 meter van de Boeren scheidde. Tegelijkertijd naderde een compagnie van zijn bereden infanterie de linker-, een andere compagnie de rechterflank der Boeren, om een paar bergranden te bezetten, die de Boerenpositie volkomen beheerschten. De maatregelen waren zoo nauwkeurig genomen, dat een mislukking ondenkbaar scheen, maar de schimmen der verslagen Engelschen, die | |
[pagina 1260]
| |
zestien maanden geleden bij dit zelfde Scheepersnek in een vreeselijke hinderlaag waren gevallen, hadden kolonel Gough tot voorzichtigheid moeten manen. Doch zie - het was reeds te laat! Als uit den grond rees plotseling een kommando van 500 Boeren op. Zij stoven als een wervelwind over de vlakte, en besprongen de eerste Engelsche compagnie. Ze werd verpletterd onder de hoeven der paarden, onder het geweld van het Boerenvuur. Dan werden de kanonnen bereikt, en de kanonniers bij de stukken weggeveegd. Binnen één minuut, binnen zestig tellens was het geschied. Vervolgens kreeg de andere infanterie haar beurt; zij werd tegen den grond gesmakt, en het heele gevecht, waarin de Boeren slechts onbeteekenende verliezen leden, duurde geen drie minuten. Binnen drie minuten was de schitterende troep, in zoover hij niet was gedood of gewond, gevangen, en onder de 240 ongekwetste gevangenen bevond zich de bevelhebber, kolonel Gough. Toen kolonel Stewart door een ontsnapten Khaki hoorde van de harde ramp, en toen hij tevens vernam, dat Louis Botha op het gevechtsterrein was verschenen, begreep hij, dat de terugtocht verstandig was, en te verstandiger, naarmate hij eerder werd uitgevoerd. Hij liet onmiddellijk terugtrekken, en kwam met den legertros in veiligheid te Jagersdrift aan. Het vermoeden, dat de oorlogswolken zich opnieuw zouden samenpakken boven Noord-Natal, begon nu waarschijnlijkheid te worden. Louis Botha zou, zedelijk sterk door de behaalde zegepraal, een groote neiging gevoelen, van het Oosten Natal binnen te dringen, terwijl er een gerucht was, dat de rustelooze De Wet het van het Westen zou beproeven. In elk geval was het een feit, dat reeds 150 Vrijstaters door de Drakensbergen waren gebroken, en de groote reuzenstrijd, die in Natal was begonnen, en in vlammende stroomen Transvaal had overheerd, zou thans naar zijn oorsprong terugvloeien.
Doch de Boeren kwamen niet. De tienduizenden Engelschen, die gereed stonden, om aan Louis Botha een behoorlijke ontvangst te bereiden, en hem de harde ramp van Scheepersnek met rente terug te betalen, wachtten te vergeefs, en de oorlogswolken, die boven Noord-Natal hadden gedreigd, barstten los boven Zoeloeland. Er lagen twee sterke forten op de grenzen van Zoeloeland: Itala en Prospect. Zij lagen op den kruisweg der wegen van Vrijheid en Dundee, en vormden een slagboom voor elke macht, die langs dezen weg Natal wilde bereiken. | |
[pagina 1261]
| |
Het was in den namiddag van den 25sten September (1901), dat majoor Chapman van Kafferspionnen de verrassende tijding ontving, dat een Boerenkommando snel oprukte naar fort Itala. Majoor Chapman voerde het bevel over Itala; zijn krijgsmacht bestond uit 300 man bereden infanterie met 2 kanonnen, en een gewapende Kaffermacht. Nog dienzelfden avond ontving hij de tijding, dat de Boeren tot op tien mijlen afstands waren genaderd, dat het op Itala was gemunt, en dat hij den aanval van twee kanten kon verwachten. Elk oogenblik ontving de majoor nieuwe tijdingen; nóóit was een bevelhebber op voortreffelijker wijze over de bewegingen van den vijand ingelicht, en het was zonneklaar, dat de Boeren werden omgonsd door een zwerm van Kafferverspieders, wier haat tegen de Boeren door de ophitsingen van Engeland tot een delirium van woede was gestegen. Van een overrompeling kon er dan ook geen sprake meer zijn, maar de Boeren reden nochtans statig voort, vast besloten, om de onderneming door te zetten, terwijl zij werden aangevoerd door helden als Christiaan Botha, Opperman, Potgieter, J.H.N. GroblerGa naar voetnoot1) en anderen. Het garnizoen te Itala, op alles voorbereid, telde met spanning de langzaam voortsluipende uren van den nacht, terwijl de schildwachten, met het geweer in den arm, op en neer stapten voor het kamp, dat door de volle maan helder werd verlicht. Te middernacht werd de stilte plotseling verbroken door een hevig geweervuur. ‘Dat geldt onze voorposten’ riep de majoor - ‘aan de geweren!’ Het was een voorpost van 80 man, door majoor Chapman op een afstand van 20 minuten gaans van het fort op een kopje geplaatst. De post stond onder het bevel van de luitenants Lefroy en Kane. Doch het geweervuur was reeds verstomd, en met kloppende harten wachtten de Engelschen nadere berichten. Daar weerklonk het geweervuur opnieuw, heviger nog dan daar straks. Het duurde een half uur, en dan verstomde het opnieuw. Toen was het kopje genomen. Het eerste geweervuur had de schildwachten gegolden, en het volgende het kopje. ‘Geen overgave!’ had luitenant Kane geroepen, en hij was als een held gesneuveld. Slechts enkelen waren in het omringende kreupelhout ontsnapt, doch voordat dezen het fort, dat op de helling van een berg was gebouwd, hadden bereikt, werd het reeds van twee zijden door de Boeren aangevallen. De Transvalers telden nauwlijks 500 man, en hadden geen kanonnen. | |
[pagina 1262]
| |
Zij werden aangevoerd door den onvergetelijken held Christiaan Botha, en stormden met doodsverachting tegen de vijandelijke schansen op, maar de Engelschen, die hen hadden verwacht, weerstonden moedig den schok, en ofschoon de Boeren zoover doordrongen, dat zij het zwart in het oog van hun vijand konden onderscheiden, waren zij niet in staat, om het fort te nemen. Na een zware en verbitterde worsteling, waarbij majoor Chapman werd gekwetst, moesten de Boeren wijken, en de tropee, die zij reeds hadden gegrepen, ontglipte hun handen. Het was toen vier uur in den morgen van den 26sten September (1901), doch te zes uur, toen de zon boven de bergen verrees, herhaalden de Boeren den aanval. Louis Botha stond op een afstand van vier uur gaans van het fort, om Bruce Hamilton op te wachten. Zijn heliografen flikkerden, en zijn rapportgangers joegen naar alle kanten uit, terwijl zijn broeder Christiaan ten tweeden male de Boeren tegen de schansen van den vijand leidde. Den geheelen dag werd er gevochten; de burgers wonnen gaandeweg terrein, en de kanonnen van den vijand verstomden. Toen de nacht opnieuw zich uitstrekte boven Itala, durfde majoor Chapman geen verderen aanval af te wachten, en het fort ontruimend, liet hij zijn vele dooden en gewonden achter. De verliezen der Boeren waren minder zwaar, maar toch nog ernstig genoeg. Ze bedroegen minstens 60 man aan dooden en gewonden. De bestorming van fort Itala was een besliste overwinning, al waren de Boeren niet in staat, er de vruchten van te plukken, maar de aanval van 150 Boeren onder Grobler op het fort Prospect mislukte. Er mocht den Transvalers echter geen verwijt van worden gemaakt. Zij raakten tusschen de Engelschen en de Zoeloe's beklemd, en er zich met mannenmoed doorheen slaande, redd'en zij de eer van de Vierkleur. Er viel intusschen niet meer aan te denken, om langs dezen weg Natal te bereiken; het werd tijd, om naar het Noorden te trekken, voordat de toegang tot het open veld van Transvaal was afgesneden, en het gevaar staarde de Boeren aan met een strak en dreigend gelaat. Drie generaals: Bruce Hamilton, Clements en Walter Kitchener stonden op de wacht, om Botha op te vangen; zij beschikten over 20.000 man, en terwijl generaal Plumer en kolonel Benson uit het district Ermelo naderden, versperde bovendien een lijn van blokhuizen den weg, dien Botha had in te slaan. Louis Botha trok dan noordwaarts. Zijn kommando's zagen er haveloos uit, en leden groot gebrek, maar op den 30sten September verhelderde een blijde zonnestraal hun pad, toen een kostbaar konvooi, door eenige zwarte politie-mannen begeleid, midden onder de Boeren terecht kwam. | |
[pagina 1263]
| |
Het was een prachtige vangst; het was een ware uitkomst. ‘Alsof dit nog niet genoeg was’, schreef, een Boerenhatende Engelsche oorlogskroniekGa naar voetnoot1), ‘schijnen de Boeren den volgenden dag nog een ander konvooi te hebben genomen, bestaande uit 32 wagens met proviand. Twee wagens met ammunitie werden nog bijtijds gewaarschuwd, om naar Melmoth terug te keeren.’ Deze twee konvooien deden de balans krachtig doorslaan naar den kant der Boeren. Bruce Hamilton en Clements moesten op nieuwen toevoer wachten, voordat zij de vervolging konden voortzetten, en de kommando's waren reeds in veiligheid, toen de Engelschen oprukten. Louis Botha gaf thans aan velen van zijn burgers rust. De verlofpassen werden uitgereikt, en de Boeren trokken voor eenige dagen naar hun huizen, in zoover zij nog overeind stonden, en naar hun huisgezinnen, in zoover zij nog niet naar de moordkampen waren gesleept. Doch de Engelschen namen geen rust. Zij zetten onvermoeid hun schoonveegtochten voort, en het scheelde weinig, of zij hadden, door verraders geleid, den 25sten October den kommandant-generaal in de buurt van Amersfoort gevangen genomen. De twee kolonnes van Rimington en Rawlinson, die op hem waren afgezonden, kwamen net te laat; het boerenhuis, waar Louis Botha had geslapen, was leeg, en de vijand veroverde niets dan zijn revolver, zijn hoed en eenige brieven.
Een andere kolonne, onder kolonel Benson, werkte noordelijker. Zij was vijf weken bezig geweest, om den boel schoon te vegen, en van Middelburg uit zou de laatste tocht zuidwaarts worden gedaan. Het was toen de 20ste October (1901). Benson ontmoette geen werkelijke kommando's op dezen tocht, maar hij werd voortdurend geplaagd door kleine, ongeregelde Boerenbenden: verlofgangers van Louis Botha, die weer op weg waren naar hun kommando's. Zij hadden hun huizen verwoest gevonden, en hun huisgezinnen weggesleept; zij waren bitter te moede, en achter een klip, een struik weggedoken, loerden zij op den vijand. Doch Benson marcheerde rustig voort, totdat hij een werkelijk kommando voor den boeg kreeg. Het werd aangevoerd door Grobler, die een krijgslist verzon. Hij splitste zijn kommando in drieën, en plaatste de zwakste afdeeling op een punt, waar de Engelschen haar moesten ontdekken. Hij hoopte, dat de vijand haar zou aanvallen, waarop hij dan met de beide andere afdeelingen de flanken des vijands zou bestormen. Maar Benson doorzag de list; hij glimlachte even, en liet het lokaas ongemoeid. | |
[pagina 1264]
| |
Den 27sten October bereikte hij Kafferstad, den 28sten Zwakfontein. Het was geen weer, om er een hond door te jagen; de wegen waren in moerassen herschapen, en de lucht huilde van de stortregens. Het liep tot den 30sten October, voordat de tocht werd hervat, ofschoon het weer geen zier was gebeterd. Het water viel met bakken uit de zware wolken; er hing een nevel over het Hoogeveld, en een halve orkaan brulde uit het zuidwesten. Te half vijf in den morgen van dien gedenkwaardigen Woensdag gaf Benson bevel om op te rukken. De Boeren waren er ook. Zij waren in mist, storm en regen gekomen, om met de Engelschen af te rekenen. Ze waren diep verbitterd op de schoonveegmachines, die hun oogsten wegmaaiden, hun huizen verwoestten, en hun grijsaards en kinderen, hun moeders, vrouwen en zusters wegsleepten naar de concentratie-kampen, waar ze bij honderden en duizenden een ellendigen dood moesten sterven. Er brandde een vuur in hun harten; het was het sombere vuur der wraak, en vele wateren konden dat vuur niet blusschen. Het waren er niet zoovelen, doch zij waren aan alle kanten: in het front, in de achterhoede, op de beide flanken, en zij omzwermden Bensons kolonne als de horsels het paard. Het geratel van hun geweren klonk dreigend door den storm; hun vage schaduwen gleden pijlsnel voorbij in de vale morgenschemering; ja, het zou vechten worden vandaag - zonder twijfel! Maar Benson was er niet bang voor. Hij beschikte over eenige eskadrons Schotsch paardevolk, voor wie de angst een onbekend woord was, en als hij zeide tot zijn bereden infanterie, die tot het derde regiment behoorden: ‘Sta, derde!’ - dan stond ze als een muur. Er was onder de 300.000 Khaki's, die den vrede van Afrika verstoorden, geen wakkerder krijgsvolk te vinden; zij verloren nooit hun koelbloedigheid, en deden het ook thans niet. Trouwens, zij waren aan dat ongeregelde vuur op een verren afstand gewoon; het behoorde zoo; het was de onmisbare muziek op den marsch. De kolonne was drie mijlen getrokken, toen zij voor een spruit kwam. De spruit was twintig voet breed, de oevers waren steil, en de bedding moerassig. De overtocht veroorzaakte veel oponthoud, terwijl de wagens, die proviand voor tien dagen vervoerden, niet in den steek mochten worden gelaten. Het was tobben uit den treure. Benson had de bedoeling gehad, om heden avond te Onverwacht uit te spannen, maar er was geen kwestie van, dat hij Onverwacht zou kunnen bereiken, en na kort beraad gaf hij aan majoor Wools Sampson order, om met de voorhoede naar Brakenlaagte te trekken. | |
[pagina 1265]
| |
De Boeren in den slag van Brakenlaagte.
| |
[pagina 1266]
| |
De boerderij Brakenlaagte lag slechts op 4 mijlenGa naar voetnoot1) afstands; Sampson volgde het bevel op, het lager opslaande te Brakenlaagte. Het werd middag, voordat het konvooi zoo goed als de drift was gepasseerd, maar terwijl de kolonel juist naar Brakenlaagte wilde rijden, werd hem gemeld, dat twee wagens van het konvooi waren vastgeraakt in de spruit. Benson vond het een verdrietige boodschap, en liet twee muilwagens komen, waarop de inhoud van de ossenwagens werd overgeladen. Het geheele konvooi was nu door de drift, en de tocht werd voortgezet, maar het ongeregelde geweervuur werd hevig. De Boeren hadden zich blijkbaar geconcentreerd, en elk oogenblik kon een stormaanval op het konvooi worden verwacht. Benson zond de bereden infanterie onder de kapiteins Loid en Collins naar de achterhoede, om de beide kanonnen te beschermen, die op een rand waren geplaatst, maar de beide officieren sneuvelden bijna onmiddellijk, en Christiaan Botha verscheen met 300 Boeren in volle glorie op het slagveld. De infanterie werd onder den voet gereden, en het Schotsche paardevolk, dat hen zou bijspringen, wendde tot Bensons smartelijke verbazing den teugel. Maar de Schotten overwonnen de paniek, en de bedreigde kanonnen ter hulp snellend, handhaafden zij hun ouden roem. Christiaan Botha had intusschen een plooiïng van het terrein, in de flank van de artillerie, bezet, en de beide kanonnen moesten worden gewend, om de Boeren onder vuur te kunnen nemen. Doch dit wenden kostte tijd, want de moderne kanonnen worden diep ingegraven in hun stelling, om het terugstooten te beletten. Kolonel Guinness, van de Koninklijke artillerie, gaf intusschen aan zijn kanonniers een loffelijk voorbeeld van trouwe plichtsbetrachting, en de aanvoerder, kolonel Benson, die altijd te vinden was, waar het gevaar het grootste was, haastte zich naar de bedreigde stelling. Doch de storm en de dood woeien over de stelling. De bereden infanterie viel, man voor man; zij vielen, de dappere Schotten! Kolonel Guinness viel over het kanon, dat hij had geladen, en Benson - de roem, de glorie van het Engelsche leger! - stortte, door twee kogels getroffen, tegen den grond. Hij leefde nog, maar het leven, dat op den schrikwekkenden morgen van MagersfonteinGa naar voetnoot2) was gespaard gebleven, vloeide langzaam weg. De Boeren werden meester van het slagveld, en onder den buit, dien zij veroverden, waren de beide Vijftienponders. | |
[pagina 1267]
| |
De Schotten bij hun kanonnen in den slag van Brakenlaagte.
| |
[pagina 1268]
| |
Zij stonden toe, dat de gewonden naar Brakenlaagte werden vervoerd, maar het begon reeds te donkeren, toen de zwaargewonde bevelhebber binnen het Engelsche kamp werd gedragen. Een officier boog zich over hem heen. ‘We zullen te zamen geen nachtelijke marschen meer maken,’ zeide de stervende; ‘goeden nacht - God zegene u!’ Zoo stierf kolonel G.E. Benson, veertig jaren oud. Hij behoorde tot de dapperste en bekwaamste aanvoerders, die Engeland bezat, en misschien was hij de dàpperste, de bekwáamste! Hij stortte zijn heldenbloed voor de militaire glorie van Engeland, maar hij is niet gevallen voor vrijheid en recht! De Engelschen hadden 300 man aan dooden en gewonden verloren; de Boerenverliezen zullen nauwlijks het tiende gedeelte hebben bedragen. Het was een glorieuze overwinning, door Christiaan Botha behaald, terwijl zijn broeder Louis Botha, die het opperbevel had, voortdurend een oog in 't zeil had gehouden op mogelijke ontzettroepen. Het merkwaardigste van dit bittere gevecht was, dat drie kolonnes: onder generaal Bruce Hamilton, generaal Walter Kitchener en kolonel Plumer op de jacht waren achter Louis Botha, terwijl deze Benson verpletterde. De Engelschen hadden na Nooitgedacht zoo'n harde nederlaag niet meer geleden; de Boeren trokken in de duisternis weg met den grooten buit, en eenzaam bleef het slagveld achter. En de storm loeide er over heen, en de regens kletterden er op neer, en wieschen de klipsteenen schoon, want zij waren bespat met menschenbloed! |
|