De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 3
(1903)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekendOp het Rebellenpaard dwars door Kaapland heen.OP Dingaansdag, 16 December 1900, trok het kommando van den even bekwamen als moedigen Kritzinger bij Rhenosterhoekdrift Kaapland binnen. Het geschiedde tijdens de derde drijfjacht op Christiaan de Wet, en al was het dezen niet gelukt, om zelf de poort van Kaapland binnen te trekken, hij had die poort toch opengestooten voor Kritzinger. | |
[pagina 1246]
| |
Kritzinger trok onmiddellijk naar Burgersdorp, nam den 18den December bij Knapdaar een Kaapsche politie-afdeeling gevangen, en reed Ventersdorp binnen. De stippellijnen met de pijltjes op dit kaartje geven de route aan, door het kommando van Hertzog en Brand genomen.
Een tweede kommando Boeren - onder Hertzog en Brand - was het eerste snel gevolgd. Het passeerde den 17den December bij Zanddrift de Vaalrivier, trok door Philipstown, en overschreed bij Houtkraal, ten | |
[pagina 1247]
| |
noorden van de Aar, de spoorlijn. Het kommando, door bereden infanterie vervolgd, keerde zich plotseling om, en nam een Engelsche troepenmacht gevangen: een waarschuwing voor de anderen, om hen niet te driftig te volgen. Den 22sten December klepperde de voorhoede Britstown binnen, terwijl Hertzog en Brand een dag later in volle glorie volgden. De boerderij van Dr. Smartt, den vinnigen Boerenhater, werd in de asch gelegd, en zijn struisvogelfokkerij vernield als een vergelding voor al het kwaad, dat hij den Boeren had berokkend. Er kwam een zekere verbazing over de Engelschen bij den vermetelen rit der Boeren, en toen twaalf mijlen ten zuiden van de Aar een kleine spoorbrug in de lucht vloog, en de spoordienst plotseling werd lam gelegd, klom de verbazing tot verbijstering. De geruchten van naderende Boerenkommando's vervulden de lucht; de geheele bevolking werd door een groote onrust aangetast, en deze onrust steeg, daar de Boeren een onweerstaanbare neiging betoonden, om de telegraafdraden door te knippen. Er kwamen geen tijdingen meer; men moest zich met gissingen tevreden stellen, en men tastte in het duistere. Milner vaardigde de krijgswet uit over de noordelijke districten; hij strekte ze vervolgens uit over geheel Kaapland, en hij riep bij proclamatie alle loyale Kapenaars op, om de rebellen te keeren. De Boeren antwoordden daarop, door snel op te rukken naar het zuiden. Zij rukten in twee kolonnes op. In het westen trokken Hertzog en Brand; in de Middellanden Kritzinger. Hertzog verrastte een rijk konvooi van 26 ossenwagens, dat slechts door 25 politie-mannen was gedekt. Zonder een schot te lossen, werd het konvooi genomen; de politie-mannen werden naar huis gezonden met een behoorlijk aandeel in den buit, want de winnende hand is mild, en dan werd er de gang weer in gezet. De Afrikaansche Vijfkleur scheen op de vleugelen van den wind te worden voortgedragen; Prieska, Carnarvon, Fraserburg, Calvinia zagen de rebellen-kommando's. Dan wendde Hertzog zich plotseling naar het zuid-oosten, bezette Clanwilliam, en trok naar den oceaan, naar de Lambertsbaai! Zoo was de stoute droom der Afrikaanders dan in vervulling gegaan, en hetgeen de geheele Boerenmacht in twaalf maanden tijds te vergeefs had beproefd, werd door het kommando van Hertzog en Brand in vier weken volbracht. Zij hadden de kust bereikt, en hunne naar vrijheid dorstende harten dronken de lucht der vrije zee. De ijzeren gordel was nu gebroken; | |
[pagina 1248]
| |
Het portret rechts is dat van Kommandant Kritzinger, het andere dat van een zoon van Olivier.
zij konden de hand weer reiken aan het buitenland, en was Engeland niet de eerste zeemogendheid der wereld geweest, dan zou uit het buitenland hun alles zijn toegestroomd: mannen, kanonnen, geweren en geld... De Engelsche autoriteiten hadden inderdaad vernomen, dat een smokkelschip op de loer lag, om een lading wapens en ammunitie in de Lambertsbaai te lossen, en de oorlogskruiser ‘Sibylle’ werd er heengezonden, om het smokkelschip op te wachten. Doch zoover waren de Boeren nog niet, om er smokkelschepen op na te houden, en in plaats van het smokkelschip kwam er een hevige storm opzetten, die de ‘Sibylle’ den 16den Januari 1901 op het strand joeg en versplinterde.Ga naar voetnoot1) Kritzinger was goed in den pas gebleven met het westelijke kommando; twee dagen na het vergaan der ‘Sibylle’ verscheen hij voor Willowmore, en weinige dagen later galoppeerden zijn patrouilles tot voor Uniondale en Oudtshoorn, vijf uur gaans van den Oceaan! De voorspoed der Boeren wekte een ware paniek in Kaapstad. Men dacht aan een komplot, dat Kaapstad wilde overleveren in de handen der rebellen; de Duivelspiek werd bezet met marine-kanonnen; er werden schansen gegraven; de krijgsgevangenen moesten hun kampen verlaten, en de Jingo's vertelden elkander met verschrikte gezichten, dat Christiaan de Wet en Louis Botha een zwaren eed hadden gezworen, hun baarden te zullen laten groeien, totdat de Vijfkleur was geheschen aan den hoogsten toren van Kaapstad. De Boeren-inval had intusschen zijn hoogwatermerk thans bereikt; | |
[pagina 1249]
| |
een algemeene opstand in Kaapland bleef achterwege, daar er een groot gebrek was aan paarden en een nog grooter gebrek aan wapens, en het hoogste, wat de rebellen-kommando's konden doen, was, zich staande te houden op Engelsch gebied. En dit deden zij, en zij deden het op voortreffelijke wijze! Zij dwongen Engeland, om 50.000 man in Kaapland te houden, en zij hebben door hun dapperheid, hun onverschrokkenheid, hun leeuwenmoed in den hachelijken strijd tegen een overstelpende overmacht een onverwelkelijken eerekrans gevlochten in de met bloed en tranen gedrenkte Afrikaansche geschiedenis!
Lotter en enkelen zijner mannen.
(Lotter zit op den stoel; de man naast hem, in lichten jas, is luitenant Wolfaardt). In dien eerekrans zijn twee namen gevlochten, die met rouwfloers zijn omhuld, en waarvan het rouwfloers eerst zal vallen op den grooten Dag der Vrijheid. Het zijn de namen van de kommandanten Johannes Cornelis Lotter en Gideon Jacobus Scheepers. Lotter's gevangenneming in den morgen van den 5den September 1901 was een aangrijpend treurspel. | |
[pagina 1250]
| |
Hij zat in de laatste dagen van Augustus hard in het gedrang; de helft van het kommando had weten te ontsnappen, en met de andere helft - 114 man - zwierf Lotter rond als het edele wild, dat door vele honden wordt gejaagd, totdat hij door een zwaren nachtelijken marsch langs een moeilijk bergpad wist te ontkomen. Hij had echter maar voor een oogenblik lucht gekregen, en den 2den September stootte hij op een Engelsche strijdmacht, waarbij hij één man en 30 paarden verloor. De Kapenaren trachtten nu door een zwenking over Paardekraal ruimte te krijgen, doch zij stootten weer op een Engelschen post, waarop Lotter kort beraden een steil bergpad insloeg, en te middernacht een boerenhoeve bereikte, waar de paarden rust kregen. Het gevaar scheen nu aanmerkelijk verminderd, doch het was slechts schijn, en in den namiddag van den 3den September vertoonde zich een patrouille van kolonel Scobell. Lotter begreep, dat het tijd werd, om op te zadelen. Het kleine kommando sloeg de richting in van PetersburgGa naar voetnoot1), en Petersburg werd zijn Paardeberg. Het werd een drijfjacht van lansiers, bereden jagers, genietroepen, rijdende artillerie en militaire wielrijders; in den Woensdagavond van den 4den September sleepten zich de afgebeulde Boeren in een door bergen afgesloten vallei, waar zij hoopten veilig te zijn, en terwijl de schildwachten werden uitgezet, strekten zij zich doodop van vermoeienis neer in de twee Kafferkralen en de schuur, die zich in deze vallei bevonden. Doch kolonel Scobell had hen reeds ontdekt; zijn verkenners verschenen op de bergen, die de vallei omringden, en midden in den nacht werd het kommando, terwijl de schildwachten werden neergeschoten, omsingeld. In de grauwe schemering van den morgen zagen de Boeren hun wanhopige positie. De weg der ontkoming was afgesneden; de paarden waren aan den haal gegaan, en er schoot niets anders over dan de witte vlag. Maar de kommandant van deze helden dacht niet aan de witte vlag, en kon hij het schip niet in de veilige haven brengen, dan kon hij er toch mee ondergaan, met de Vijfkleur in top.... in glorie en eere.... Zoo begreep Lotter het, en zoo geschiedde het. Hij concentreerde zijn kommando in de schuur, en verdedigde zijn laatste stelling, totdat de helft van zijn manschappen was gedood of gewond. De wanden waren door de kogels doornageld en met bloed bespat; de dooden en de gewonden lagen in de enge ruimte, in groote bloedplassen uitgestrekt, door en over elkander - een hartbrekend gezicht! Lotter zelf was onder de gewonden, en nu eerst ging de witte vlag omhoog. | |
[pagina 1251]
| |
Op twee open wagens werden de gewonden Graaff Reinet binnengereden; de ongekwetsten volgden te voet: een treurige stoet.... Lotter werd den 11den October 1901 te Middelburg op de aanklacht van moordGa naar voetnoot1) doodgeschoten. Het was een vàlsche aanklacht, maar ze was nòodzakelijk, om den gerechtelijken moord te kunnen voltrekken. Lotter, een Kapenaar, behoorde tot een aanzienlijke familie; hij was een dapper krijgsman, een uitnemend aanvoerder, een ware Afrikaner, en is op den jeugdigen leeftijd van 26 jaren met vasten moed den dood ingegaan voor vrijheid en recht. Zijn luitenants P.J. Wolfaardt en W.S. Kruger kregen op denzelfden dag den kogel, doch luitenant D.C. Breedt mocht nog drie dagen leven. Toen volgde hij zijn kameraden in den dood. De voorlezing van het vonnis over Kommandant Lotter.
Kommandant Scheepers, een geboren Transvaler, werd gevangen genomen, terwijl hij, door ziekte uitgeput, op een eenzame boerenhoeve was achtergebleven. Dit gebeurde op den 10den October 1901. Hij behoorde tot de stoute pioniers, die den tweeden inval in Kaapland voorbereidden, en was reeds in November 1900 met 150 dappere mannen Kaapland binnengetrokken. Hij maakte zijn naam geducht; de roem, die van hem uitging, bewoog vele jonge Kapenaren, om zich bij | |
[pagina 1252]
| |
Kommandant Scheepers in het Engelsche hospitaal.
den opstand aan te sluiten, en in een reeks van gelukkige gevechten nam hij meer dan 1300 Engelschen krijgsgevangen. Hij wilde nooit meer dan 200 manschappen in zijn kommando hebben; de overtolligen zond hij naar andere kommando's, vooral naar kommandant W. Malan. Hij werd ziek voor den krijgsraad gebracht op de aanklacht van moord en brandstichting. Hij moest natuurlijk sterven; verscheiden Engelsche officieren, die hij tijdens hun gevangenneming met grootmoedigheid had behandeld, deden hun uiterste, om hem te redden, maar het was te vergeefs. Het is waar, dat hij de openbare gebouwen van Murraysburg aan de vlammen had prijs gegeven, maar het was een rechtvaardige en zwakke vergelding voor hetgeen de Engelschen in de republieken hadden misdreven, en dat hij bij de gevangenneming van gewapende Kafferspionnen zich gedroeg volgens de instructies, die hij van de Vrijstaatsche regeering had ontvangen, was niets dan zijn plicht. Op het Kerkplein te Graaff Reinet werd het vonnis des doods over | |
[pagina 1253]
| |
hem afgekondigd. Hij leunde op den rug van een stoel, terwijl de overste het vonnis voorlas. De overste stond vlak voor Scheepers, en deze luisterde kalm. Dat oog, dat zich van geen schuld bewust was, rustte vol op den officier. Den volgenden namiddag te halfdrie - op den 18den Januari 1902 - werd hij op een ambulance-wagen naar de gerechtsplaats gereden. Hij was zeer ziek; naar men zeide, verwachtten de dokters, dat hij binnen een paar weken zou sterven. Scheepers gevonnisd.
Naast het gedolven graf stond een stoel, waarop hij werd vastgebonden. Hij verzocht, om niet geblinddoekt te worden, want deze jonge, onversaagde held had zoo dikwijls den dood van aangezicht tot aangezicht gezien, dat hij geen blinddoek noodig had. Het was zijn laatste verzoek, doch het werd geweigerd, en het moordsalvo van een executie-peloton doodde hem. Het lijk werd zwijgend in het graf neergelaten; de stoel werd stuk gebroken en op het lijk gelegd. | |
[pagina 1254]
| |
Zoo eindigde Gideon Jacobus Scheepers, nog geen vier-en-twintig jaren oud, zijn heldenleven. Zes maanden vroeger had hij geschreven aan generaal De Wet: ‘Wij zullen elkander ontmoeten onder onze zoo dierbare vlag, of anders zullen wij elkander niet meer ontmoeten op aarde.’ Zij hebben elkander niet meer ontmoet; ver uit het noorden, uit de Transvaal, was Scheepers gekomen, om zijn martelaarsbloed te plengen in Kaapland; dat mòest zoo zijn, en dat kòn niet anders, want één en ondeelbaar moet zijn het Vereenigd Zuid-Afrika der toekomst!
Maar de jonge Scheepers was nog niet gevangengenomen, toen zijn wreker reeds de Oranje-rivier overschreed. Het was de Transvaalsche staatsprocureur J.C. Smuts, weinig ouder dan Scheepers. Hij had als bevelhebber zijn sporen reeds verdiend, toen hij den 30sten Januari 1901 te Modderfontein, ten zuiden van Krugersdorp, zoo voorspoedig was, met onbeteekenende verliezen een Engelsche legerafdeeling van 220 man, 7 officieren en één kanon te overrompelen en krijgsgevangen te maken. Na een reeks van zware marschen en contra-marschen door de heele lengte van den Vrijstaat heen, waarbij hij onophoudelijk op de ernstigste wijze door de Engelschen werd bemoeilijkt, passeerde hij begin September 1901 met 200 man bij de Basoeto-grenzen de Oranje-rivier. Doch de tocht door den Vrijstaat was nog maar kinderspel geweest bij hetgeen hem hier in Kaapland wachtte. Hij werd dag en nacht omgonsd door een geduchte overmacht; bij Penhoek leek hij hopeloos omsingeld, en eerst na een zwaar gevecht, dat van 's morgens elf uur tot diep in den nacht duurde, wist hij een schakel te breken in de keten, die hem omringde. Den volgenden morgen werd bij Smith-rivier afgezadeld; mensch en dier waren veertig volle uren in het tuig geweest: zonder voedsel, zonder slaap, terwijl zij door zware stortregens en de bitterste koude werden geteisterd. Aan de Afrikaners werden de hoogste physieke eischen gesteld, maar zij kwamen er door heen, want taai is de Afrikaner - taai als esschenhout! Den 17den September trok Smuts de Bamboesbergen uit, en bereikte de Elandsrivierpoort, doch hij vond deze versperd door een paar eskadrons lansiers. Hij bezon zich niet lang; hij tastte den vijand onmiddellijk aan, schoot 73 Engelschen neer, nam 50 man gevangen, en legde beslag op het geheele kamp, waaronder twee kanonnenGa naar voetnoot1) en 300 paarden en muilen. | |
[pagina 1255]
| |
Het verlies der Boeren bedroeg 1 doode en 5 gewonden. Na deze glorierijke overwinning was zijn kommando weer op het rijkste voorzien, terwijl hij tevens in staat was, om aan andere hulpbehoevende kommando's krijgsvoorraad af te geven. Doch de Engelsche woede was niet geringer dan hun nederlaag, en Smuts had zijn vijf zintuigen hard noodig, om buiten het gedrang te blijven. Er was bijna geen doorkomen aan; van vier kanten kwamen de Khaki's aanzetten als sprinkhanen in menigte. In Smuts echter zat een tweede De Wet; door een aaneenschakeling van schijnbewegingen wist hij den vijand te misleiden, en den 29sten September bereikte hij veilig Groot Zuurberg. De Boeren waren half dood van den honger, en vielen op een aanlokkelijke wilde vrucht aan, die hier groeide. Doch het ging hun als den profetenzonen van Elisa, die wilde kolokwinten aten en dan schreeuwden: ‘Man Gods! de dood is in den pot!’ De wilde vrucht van den Zuurberg bevatte een gevaarlijk gif, en hun ingewanden werden verscheurd door de pijn. En juist op dit uiterst hachelijk oogenblik klonk het geroep: ‘Khaki komt!’ De weerbaarste mannen sprongen vooruit, om den vijand te keeren, hetgeen ook gelukte, en na een onbeschrijfelijken nacht werd de tocht in den volgenden morgen voortgezet. Niemand was aan het gif bezweken, maar vele Boeren waren nog zoo ellendig, dat zij op hun paarden moesten worden vastgebonden, en wel nooit is er een vreemdsoortiger kommando door Kaapland getrokken. Op den 1sten October (1901) bereikte Smuts het Addobosch van Uitenhage, maar hij werd weer teruggedrongen naar den Zuurberg, en nauwelijks den berg halverwege opgeklommen, zagen zijn burgers tot hun niet geringe verbazing de kolonne van kolonel Gorringe achter hen aan klauteren. Voor een man met een onverschrokken, doortastend karakter was hier een groote slag te slaan, en generaal Smuts was juist de man voor dit soort van werk. Hij keerde zich om, en de vervolgers op staanden voet met onstuimig geweld op het lijf vallend, ontstond er langs de helling van den berg een harde, bittere strijd. De Boeren hadden alles in hun voordeel: het plotselinge, onverwachte van den aanval; hun hoogere positie, die de Engelsche stellingen beheerschte, en de voortreffelijkheid van hun schot. Zij waren daarbij op het uiterste verbitterd, want kolonel Gorringe had zoo pas verscheiden gevangen Boeren laten doodschieten, en zij streden op het hevigste. De strijd duurde tot laat in den nacht, maar het was geen strijd - het was een strafgericht. De Engelschen vielen onder de Boerenkogels, of | |
[pagina 1256]
| |
stortten verpletterd in den afgrond; zij verloren 200 man aan dooden en gewonden. Na dit strafgericht splitste Smuts zijn kommando, en onder zijn voortreffelijke leiding bereikten zijn burgers in November Calvinia in de westelijke Kaapkolonie. Hiermede was de geweldige krijgstocht, die twee maanden had geduurd, en dwars door geheel Kaapland was gegaan, voltooid, terwijl het kommando in de westelijke Kaapkolonie een betrekkelijke, doch welverdiende rust mocht genieten. Generaal Smuts had in deze twee maanden verloren 4 dooden, 16 gewonden en 35 gevangenen, te zamen 55 man, terwijl 372 Engelschen waren gedood of gewond, 429 Engelschen gevangen en ontwapend, en 2 kanonnen met veel geweren en veel ammunitie, benevens 1156 paarden en muildieren, allen in goede conditie, waren gebuit.
De tocht van den heldhaftigen Smuts was intusschen een beeld van het krijgsleven, zooals het door de meeste Boerenkommandanten in 's vijands gebied werd gevoerd. Het waren dappere mannen, die aanvoerders!Ga naar voetnoot1) Daar was de middelmatig groote, stevig gebouwde kommandant Manie Manitz, die altijd Khaki-uniform droeg, al wist hij, dat er de dood opstond; daar was de ridderlijke kommandant W. Malan, die met 28 man den strijd was begonnen, en zijn kommando had zien groeien, totdat het uitzwermde als de bijenkorf; daar was kommandant W.D. Fouché, die door de Engelschen achtervolgd, de vermetelheid op de spits dreef, door tusschen de opgebroken spoorrails een brief te leggen met de mededeeling, dat hij hier was geweest. Zij trokken in kleine afdeelingen; hun kommando's waren gemeenlijk niet grooter dan 200 man. Werden zij grooter, dan werden ze gesplitst. Ze waren zonder wagens, zonder karren, en het blauwe hemelgewelf was hun dak. Doch zij waren voortreffelijk bereden, en ieder man bezat behalve zijn rijpaard een pakpaard, waarop de proviand en de buit werden vervoerd. Zij leefden van de hand in den tand; de kogels, waarmede Khaki werd bestookt, moesten vooraf op Khaki worden veroverd; over de steilste bergpaden, waar één misstap den dood in den afgrond zou tengevolge hebben, slopen zij des nachts langs den vijand voorbij, en als vogelvrij verklaarden door Kaapland zwervend, voerden zij een frisch, vroolijk ruitersleven. | |
[pagina 1257]
| |
De Kapenaren wisten onder elkander, in den gezelligen kring; heel wat te vertellen van die vermetele ruiters. ‘Ja kerl,’ zeide dan zoo'n Kapenaar, ‘die Boer is banje slim, op ons plaats te Cradock komt er één aanrij, heelemaal net een Engelsman. Hij praat mooi Engels. Ik sta an die deur, en die man zeg tot mij: ‘Ben jij een Pro-Boer?’ en ik antwoord verschrikt: ‘Ik ben een loyaal Britsch onderdaan,’ en met eens vat die kerl zijn geweer, en wil net op mij skiet en roep: ‘Jou ellendeling, ik zal jou doodskiet.’ ‘Nee,’ schreeuw ik toen, ‘wach 'n beetje; ik is ni voor die Rooinekke nie!’ ‘En daar is mijn broer,’ vertelt een ander (ook uit Cradock); ‘hij laat een nieuwe rijbroek maak en een paar kapstevels, en rij toen weg naar een rebellen-kommando. En zijn kommandant beloof hem, dat als hij zwaar gewond is, dan zal hij hem maar lieverste dood skiet, om nie in die hande van die Engelse te val nie. En hullie het banje lekker rond gerij, en een partij keere kom hullie nabij die dorp, en stuur hullie een kerl met hullie peerde, en die word dan beslaan in die dorp, zonder dat die Engelse er wat van merk.’ ‘Nee, bij ons had die Boere geen Khaki aan,’ valt een ander in, uit Oudtshoorn; ‘ze rijen mooi in 't zwart, de meeste met fijn gesteven hemden en hooge boordenGa naar voetnoot1). Twee het op ons plaats een partijtje cricket gespeul. Ons wis nie, dat hullie Boere was. Hullie zeg, dat hullie schoolmeesters was, die naar een plaats moes anderkant Oudtshoorn; hullie rust lang bij ons uit, en gezels net lekker. Maar tegen die avond komt een kommando op ons plaats, en nou ziet ons, dat die twee kerls speurders van die kommando was.’ ‘En ik was in Port Alfred met vader en moeder,’ zegt een derde; ‘en ik hoorde, dat Jan, die met mij op college was te Wellington, nu te Grahamsstad is gekom. Ik naar hem toe! En ja, daar was hij; heelemaal een mooie mijnheer. Twee dagen lank is hij in die kamp van die militaire te Grahamsstad, en op 't laatst gaat hij weer naar zijn kommando terug.’ Zoo vertelde men elkander zijn indrukken, en de harten van het jonge Afrika popelden bij die verhalen, en de Kaapsche kommandanten werden de nationale helden, wie te kennen, wie maar eens de hand te hebben mogen drukken, als een buitengewoon voorrecht werd beschouwd. Zoo stond dan de Hollands-Afrikaansche bevolking, die het tweederde gedeelte van Kaapland vormde, met haar volle sympathie aan den kant der kleine kommando's, wat voor deze geen geringe steun was in den zwaren strijd. Zij waren dan ook in staat, om zich te handhaven. Zij telden te zamen hoogstens 3.000 man, maar zij dwongen Kitchener om | |
[pagina 1258]
| |
50.000 man in Kaapland te houden, terwijl generaal French, de opperbevelhebber in Kaapland, te weinig had aan die 50.000 man, om hen te vernietigen. Zij groeiden tegen de verdrukking in; in dezelfde maand, waarin Scheepers werd gevangen genomen, leverden zij aan de Saldanhabaai een gevecht met een Engelsche kanonneerboot, en toen de vrede geteekend werd, stonden hun kommando's onverwonnen en onbedwongen in 's vijands gebied. |
|