De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 3
(1903)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekendDe Overrompeling van Helvetia.
| |
[pagina 1233]
| |
‘Bij het doortrekken van een kleinen stroom werden opnieuw 20 wagens achtergelaten,’... (Zie bldz. 1231).
| |
[pagina 1234]
| |
mieliespap en vleesch, uit vleesch en mieliespap, maar de geest der burgers was goed. Zij verdroegen de ontberingen als mannen, en betrokken geduldig de vele wachtposten, die wegens de onveiligheid der streek noodzakelijk waren. Doch de wachtposten werden nu ingetrokken; de kommando's gingen op pad, en aan alles was te merken, dat Ben Viljoen zijn slag wou slaan. Het was op Helvetia gemunt, en de nacht van den 27sten op den 28sten December 1900 was voor den aanval bestemd. Het moest in den nacht gebeuren, want Helvetia werd in het noorden door een bergrand beschermd, en overdag kon deze rand niet worden gepasseerd, zonder dat het opgemerkt zou worden door het Engelsche garnizoen van Zwartkopjes, dat met zijn artillerie den weg kon bestrijken. Doch niet alleen van Zwartkopjes, maar ook van Belfast en Machadodorp dreigde gevaar, en de buit, dien men hoopte te veroveren, moest als onder de oogen van den vijand worden weggesleept. De dappere veldkornetten P. Mijburgh en J. Ceronie ontvingen de order, om met 120 man Zwartkopjes aan te vallen; een veldkornetschap Lijdenburgers en de staatsartillerieGa naar voetnoot2) zou als observatiepost Machadodorp in 't oog houden, terwijl twee strijdmachten, te zamen 350 man tellend, onder de hoofdleiding van den met roem bekenden vechtgeneraal C.H. Muller de bestorming van Helvetia zouden ondernemen. Ben Viljoen had het geheele plan van aanval met onmiskenbaar talent geregeld; ieder wist het geheime wachtwoord, waardoor men elkander bij de verschrikkingen van een nachtelijk gevecht zou herkennen, en bij de verovering van elke schans zou een juichend hoerah worden aangeheven als een prikkel voor de anderen, om moedig voort te stormen. De Engelschen vermoedden, dat er iets broeide. Majoor Cotton, de bevelhebber van Helvetia, had geruchtswijze vernomen, dat Ben Viljoen iets in het schild voerde, en hij nam maatregelen van voorzorg. De soldaten sliepen met de laarzen aan, de geladen geweren aan hun zijde, in hun tenten, terwijl hun verdere uitrusting elken avond in regelmatige orde buiten de tenten werd neergelegd. Men had de Boeren op het Kerstfeest verwacht, maar het Kerstfeest was gekomen en gegaan, zonder dat er iets opvallends had plaats gevonden. Dan kwam de 26ste December - de 27ste - het bleef rustig. Toch wilde de ongerustheid bij majoor Cotton niet wijken, en toen de nacht van den 27sten op den 28sten December aanbrak, herhaalde hij zijn waarschuwing aan de schildwachten, om toch scherp uit te kijken naar het noorden, van waar de Boeren konden komen. | |
[pagina 1235]
| |
De avond kwam, en de maan scheen in ongewonen glans boven het sluimerende veld. De schildwachten staarden zwijgend in den nacht, maar het bleef stil. Geen voetstap werd gehoord; geen klakken van het Mauserslot; geen schuren van het geweer in den leeren riem.... De schildwachten bleven op hun hoede - o, zij kenden hun vijand! Zij hadden er meer van gehoord - kameraden hadden hun bij de gezellige kampvuren verteld, hoe de Boeren de Roodhuiden waren van Afrika; hoe zij den vijand beslopen met het geduld van katten, en dan - in een ondeelbaar oogenblik! - uit de duisternis windsnel opdoken en alles uitroeiden, wat hun onder het mes kwam! Het werd nu donker; de maan was ondergegaan, en zware mistwolken golfden over het veld. En de schildwachten stonden op hun post; hun zintuigen waren op het uiterste gespannen, doch daar - dáár - wat was dat?
De opmarsch der Boeren had naar de nauwkeurige opgaven van den opperbevelhebber plaats. Tegen twee uur in den nacht kwam er echter een zware mist opzetten, en toen Ben Viljoen met zijn staf in het centrum had stellinggenomen, kwam uit de nevelwolken een rapportganger opdagen. Hij bracht slechte tijding: de veldkornetschappen van Mijburgh en Ceronie waren door den mist verdwaald geraakt, en zouden niet in staat zijn, bijtijds Zwartkopjes te bereiken. Ben Viljoen fronste de wenkbrauwen. Er mocht - zou het goed gaan - geen schalm aan de keten ontbreken, en Zwartkopjes zou een leelijk nummer kunnen worden in het bloedig concert. Maar hij was niet van plan, om de onderneming op te geven. Trouwens er was geen tijd meer voor. Hij sloeg zijn regenjas open, stak een vuurhoutje aan en keek op zijn horloge. Het was nu drie uur twintig minuten, en over tien minuten zou de bestorming beginnen. Dat was de afspraak. Het waren tien lange minuten; zij leken een eeuwigheid. Het bleef stil, doch plotseling riep een der uitgezette wachten uit de duisternis: ‘Ik hoor roepen - wat kan dat zijn?’ Toen sprong Ben Viljoen vastberaden op. ‘Het is tijd, kerels!’ riep hij, en twee schoten verbraken met hun scherpen, harden knal de stilte van den nacht. Het was precies half vier. Daar - uit de verte - kwam het antwoord. Het ratelde door de duisternis heen; het lekte in vlammende tongen tegen de versterkingen van den vijand op. Het bleef zeer donker, doch de duisternis werd verlicht door het ge- | |
[pagina 1236]
| |
weervuur, dat in al nauwer gordel de forten omsingelde. De bestorming was begonnen aan den Zuid- en den Oostkant, van waar de Engelschen geen aanval hadden verwacht, en de schildwachten lagen dood aan de voeten der overwinnaars. Majoor Cotton drong vooruit, maar kreeg een gevaarlijk schot door het hoofd, en de Boeren sprongen, door vechtgeneraal Muller schitterend aangevoerd, over de verschansingen in het Engelsche hoofdlager. De soldaten, van hun aanvoerder beroofd, werden snel overmand, en het fort was binnen weinige minuten genomen. Er was een ander fort: de kanonheuvel, dat terzelfder tijd werd berend. De kapitein trad met den revolver in de hand de Boeren tegemoet, maar een geweerschot verbrijzelde zijn arm, en de bezetting van dit fort gaf zich eveneens over. Maar de Boeren stonden vreemd te kijken, toen zij het geweldige marine-kanon in ontvangst namen, dat zich hier bevond. Het was een monster; de Boeren hadden zelden zoo'n gevaarte gezien; het werd ‘Lady Roberts’ genoemd. De soldaten werden ontwapend, en Boeren en soldaten begonnen nu te buiten. Doch de soldaten wisten in het commissariaat beter den weg dan de Boeren, en als wolven op den rum en de whiskey aanvallend, dronken zij meer, dan zij konden verdragen. De Engelschen hadden 60 dooden en gewonden; de Boeren 5 dooden en 7 gewonden, onder welke de dappere luitenant Nortje en korporaal J. Coetzee. Er werden bovendien 250 man krijgsgevangen gemaakt, en in een langen, zonderlingenEen marinekanon van het type ‘Lady Roberts’, zooals er door de Boeren een werd veroverd bij Helvetia.
sleep van juichende burgers, dronken soldaten en met buit beladen wagens werd, toen de zon boven de kimmen verrees, de terugtocht aanvaard. Doch men had een klein Engelsch fort vergeten, dat op de vertrekkenden een levendig maar vruchteloos vuur opende. Ook de | |
[pagina 1237]
| |
twee Vijftienponders van Zwartkopjes lieten hun zware basstemmen hooren; zij staakten echter hun kanonnade, uit vrees, de krijgsgevangenen te raken. De morgenzon was intusschen schuil gegaan, en in een ontzettend onweer, terwijl hagel en bliksem het luchtruim doorkliefden, werd de tocht naar Dullstroom voortgezet. In den avond werd het dorp bereikt, doch de wagen met ammunitie voor lady Roberts was in het moeras blijven steken. De overrompeling was intusschen prachtig gelukt; de humor begon bij Ben Viljoen boven te komen, en in het slot van een brief, dien hij aan generaal Smith-Dorien te Belfast richtte, schreef hij het volgende: ‘Ik was genoodzaakt, om “The Lady Roberts” van Helvetia te verwijderen, zijnde deze dame eene ongewenschte inwoonster van die plaats. Ik kan u echter mededeelen, dat zij in hare nieuwe omgeving en in het veranderde gezelschap in zeer goede stemming verkeert, en heel tevreden is met haar lot.’
Zes dagen later - het nieuwe jaar was in het land - ontving Ben Viljoen een oproeping van kommandant-generaal Louis Botha uit Ermelo, om zijn kommando's gereed te houden, en naar Hoedspruit te komen, ten einde een krijgsraad bij te wonen. Ben Viljoen stelde orde op alles, en reed met zijn staf naar de opgegeven plek. Louis Botha was er reeds; hij had een langen en gevaarlijken tocht moeten maken, en had zich vermoeid te slapen gelegd in de schaduw van het geboomte. Hij werd gewekt door het luid gerucht der aankomenden, sprong recht overeind, en met zijn zonnigen glimlach Ben Viljoen naderende, drukte hij dezen krachtig de hand en zeide: ‘Dag, ou-broer, hoe gaat het?’ Met ou-broer ging het natuurlijk heel goed; hij had zoo pas de Engelschen op hun baatje gegeven, en hij had er wel weer lust in. Nu, daar was het om te doen; er werd onmiddellijk een groote krijgsraad belegd, waarop het plan werd besproken van een gelijktijdigen aanval op de lijn Pretoria - Komatipoort, om de verbinding van het Engelsche leger met de Delagoa-baai te verbreken. Het was een groot, stout plan. De volgende plaatsen zouden worden bestormd: Panstation, Wonderfonteinstation, Belfastdorp, Monumentheuvel, (bij Belfast), Kolenmijn (bij Belfast), Dalmanutha en Machadodorp. Maar al was het een groot, stout plan, toch was het aan groote bedenkingen onderhevig. De lijn van aanval besloeg een lengte van 22 mijlen; de bedoelde plaatsen waren door flinke garnizoenen bezet, en terwijl de aanval tegelijkertijd van het Noorden en het Zuiden moest geschieden, bestond er tusschen de kommando's van Ben Viljoen, die ten | |
[pagina 1238]
| |
Noorden van de spoorlijn, en de kommando's van Louis Botha, die ten Zuiden van de spoorlijn zouden stormen, geen andere verbinding dan de rapportgangers, die telkens de versterkte spoorlijn moesten overschrijden. Er was geen denken aan, om den aanval op den dag te wagen, want hij moest een overrompeling zijn, doch aan den anderen kant bleef een nachtelijke bestorming zeer gewaagd, daar de beide Boerenstrijdmachten los van elkander de bestorming zouden moeten ondernemen, in de hoop, elkander onder het vuur van den vijand te ontmoeten. Daarbij kwam, dat den Engelschen de overrompeling van Helvetia en het ongehoorde verlies van een marine-kanon nog versch in de knoken zat. Zij zouden de uiterste waakzaamheid betrachten, en zich niet ligt laten verschalken. Doch de meerderheid van den krijgsraad wilde den aanval; de dappere generaals Christiaan Botha en Tobias Smuts stonden met 1200 man reeds in de nabijheid der spoorlijn, en er werd besloten, dat de ververschillende kommando's te middernacht van den 7den Januari (1901) in de aangewezen stellingen zouden zijn: Ben Viljoen ten Noorden, Christiaan Botha en Tobias Smuts ten Zuiden der spoorlijn. De kommando's van Viljoen trokken in den avond op; zij hadden een afstand van 15 mijlen af te leggen, en snel volgden zij de gidsen, die hen naar de aangewezen punten zouden leiden. Het was donker; er woei een snerpende wind uit het Oosten, en er viel een fijne stofregen, die tegen negen uur in een harden stortregen overging. De burgers leden bittere koude; zij hielden geen drogen draad aan het lijf, en met verkleumde, bibberende leden zetten zij zwijgend den tocht voort. Ze waren in verscheiden zelfstandige afdeelingen gesplitst. Kommandant Trichardt trok op Pan- en Wonderfontein aan; de Lijdenburgers zouden Dalmanutha en Machadodorp bestormen; majoor Wolmarans rukte op de Kolenmijn, generaal Muller op den Monumentheuvel en Ben Viljoen op Belfastdorp aan. Tegen tien uur hield de regen op, maar een zware nevel steeg op uit de ravijnen en kloven, en het werd zoo donker, dat men nauwlijks één pas ver kon zien. De rapportgangers, die de bewegelijke schakels vormden der voorttrekkende kommando's, hadden een hoogst bezwaarlijke taak, om de verbindingen te onderhouden, doch te middernacht hadden majoor Wolmarans, generaal Muller en de opperbevelhebber Ben Viljoen hun aangewezen punten bereikt, en het bloedige werk kon een aanvang nemen. De wind was aangewakkerd; hij brulde als een storm over het veld, maar de staatsartillerie onder Wolmarans aarzelde geen oogenblik, en rukte in de tastbare duisternis op de Kolenmijn aan. | |
[pagina 1239]
| |
Zij bereikten ze echter niet; door de donkerte misleid, stommelden zij er schuins voorbij, maar terugkeerend op hun schreden, ontdekten zij de Kolenmijn en begonnen de bestorming. De Engelschen waren gewaarschuwd; zij hadden het gerucht van hun voetstappen gehoord, en openden plotseling, uit de nabijheid, een onverhoedsch, hevig geweervuur. Doch de wakkere artilleristen kenden hun plicht; 4 man sneuvelden, en 9 man werden gewond, voordat de vijf voet hooge schansmuur was bereikt, maar zonder aarzeling, met onbuigbaren moed stormden zij vooruit, beklommen den muur en sprongen in de schans - midden onder den vijand! Toen was de kracht der verdediging gebroken; luitenant Marshall, de bevelhebber van het fort, stortte zwaar gewond neer, en de kleine maar dappere bezetting gaf zich over: 40 man, dooden en gewonden meegeteld. De staatsartillerie had in het geheel een verlies van 5 dooden en 13 gewonden; onder de laatsten was luitenant Coetzee, die later zijn dapper leven op zoo gruwelijke wijze zou moeten laten in de handen der met de Engelschen verbonden Kaffers. Generaal Muller liet intusschen zijn manschappen in den vorm van een halve maan op den Monumentheuvel aanrukken. De buitenschildwachten stonden op honderd passen afstands van den heuvel, maar bij de tastbare duisternis zagen zij de Boeren niet, voordat dezen hun de hand op den schouder legden. Zij gaven zich over; er werd geen schot gelost. De burgers waren den heuvel tot op twintig pas genaderd, toen door de dichte duisternis de alarmroep werd gehoord: ‘Halt - werda?’ Tot drie keeren toe werd de alarmroep gehoord, maar de Boeren stapten zwijgend voort. Nu echter begon er beweging te komen op den heuvel; de Engelsche Lee-Metfords verlichtten de duisternis, en bij dat licht zagen de Boksburgers en Johannesburgers, die Muller's strijdmacht vormden, de sterke prikkeldraadversperring, die het Engelsche fort omringde. Zij raakten er in verward, maar kwamen er door heen, en sprongen tegen de fortmuren op. Het werd en harde, bittere strijd. ‘Handen omhoog!’ schreeuwden de Boeren; ‘Hykona!’Ga naar voetnoot1) schreeuwden de Engelschen terug. Zij behoorden tot het Koninklijk Iersche regiment, dat wegens zijn dapperheid met roem bekend stond, en de burgers hadden een zwaren stand. Maar zij wonnen terrein; zij beklommen de muren en sprongen in het fort. Hier werd het nu een strijd van man tegen man. De strijders grepen elkander in de borst, vlogen elkander naar de keel; de bajonetten knarsten, en de geweerkolven dreunden; het geklaag der gewonden, het gereutel | |
[pagina 1240]
| |
der stervenden en het gebrul der strijdenden vervulde de duisternis, en boven hun hoofden loeide de storm. Maar daar klonk een hoerah - en nog één - het overstemde het rumoer van den strijd en het geloei van den storm.... Het fort was genomen; de dappere kapitein Fosbery lag dood op den grond, en om hem heen lagen 60 doode en gewonde Engelschen. De anderen, ruim 80 man, gaven zich over. Nu lag Belfastdorp aan de beurt, doch waar bleven de kommando's van Christiaan Botha en Tobias Smuts? Er was geen spoor van te ontdekken; de verkenners zochten vruchteloos verbinding te verkrijgen, en Ben Viljoen vreesde, dat hun aanval mislukt was. Daarbij kwam de zorg, dat men in de duisternis vrienden in plaats van vijanden zou beschieten; Ben Viljoen staakte den aanval, en dan, na te vergeefs gewacht te hebben, gaf hij bevel tot den terugtocht. De vrees was gegrond geweest. Wel was de aanval van den Zuidelijken kant met lofwaardigen moed begonnen, en was Christiaan Botha tot in de schansen van den vijand doorgedrongen, maar in de duisternis van den nacht waren de kommando's in verwarring geraakt; zij hadden op elkander gevuurd, en met het harde verlies van 40 dooden en gewonden hadden zij de bestorming moeten opgeven. Zoo was de aanslag dan mislukt; de minderheid van den krijgsraad had goed gezien, toen zij de onderneming had afgekeurd, en in geen opgewekte stemming aanvaardden de Boeren den terugtocht. De bestorming van de Kolenmijn en van den Monumentheuvel hechtte wel een nieuwe, schitterende bladzijde in de Afrikaansche krijgsgeschiedenis, maar de Boeren plukten weinig vruchten van hun overwinning, want de buit was niet groot, de krijgsgevangenen moesten losgelaten, en de verbinding van Engeland met de Delagoabaai bleef ongeschokt. |
|